[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. B.P.A. van Beers, advocaat te Roosendaal, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 december 2004, reg.nrs. 04/14 NABW en 04/91 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 28 februari 2006, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. van Beers, en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontvangt sedert 1985 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande.
Ten tijde hier van belang woonde appellant in een stacaravan, die stond geplaatst op een aan de gemeente Rucphen in eigendom toebehorend perceel. Appellant maakte gebruik van water via een waterslang vanaf een nabij gelegen gemeentelijke opslagplaats. Op 14 mei 2003 heeft gedaagde appellant laten weten dat de waterleverantie naar zijn adres zal worden stopgezet wegens het voornemen van de gemeente het perceel waarop appellants stacaravan staat bouwrijp te maken. In verband hiermee heeft appellant op 20 juni 2003 op grond van de Abw bijzondere bijstand aangevraagd in de kosten verbonden aan het aansluiten van zijn stacaravan op het waterleidingnet.
Bij besluit van 19 augustus 2003 heeft gedaagde de aanvraag afgewezen. Aan dit besluit heeft gedaagde ten grondslag gelegd dat de gevraagde kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die appellant dient te voldoen uit de lopende bijstandsuitkering en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te wijken.
Bij besluit van 19 december 2003 heeft gedaagde het tegen het besluit van 19 augustus 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voorzover hier van belang - het beroep tegen het besluit van 19 december 2003 ongegrond verklaard.
Der Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
De kosten verband houdende met een aansluiting op het waterleidingnet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die de betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf (bijvoorbeeld door aflossing op een lening).
Niet in geschil is dat de kosten in geding zijn aan te merken als noodzakelijke kosten.
De Raad ziet evenwel met de rechtbank en gedaagde onvoldoende aanknopingspunten om in dit geval te kunnen spreken van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw. Hij overweegt daartoe dat appellant heeft voorzien in de kosten in geding ten bedrage van € 776,26 door op 14 augustus 2003 van [betrokkene] geld te lenen, waarbij is overeengekomen dat het geleende bedrag in termijnen wordt afgelost. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Raad van oordeel dat gedaagde de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen.
In hetgeen appellant overigens in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet de Raad geen grond voor een andersluidend oordeel.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2006.