ECLI:NL:CRVB:2006:AV8574
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- A.B.J. van der Ham
- J.J.A. Kooijman
- Rechtspraak.nl
Herziening van het recht op bijstandsuitkering op basis van onvoldoende feitelijke grondslag
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. E.P. van Rijkom, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de herziening van het recht op bijstandsuitkering van appellant, die ontving ter aanvulling op zijn inkomsten uit dienstbetrekking een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Gedaagde had op basis van een onderzoek naar de samenloop van bijstandsuitkeringen en inkomsten in de jaren 1997 tot en met 1999 geconcludeerd dat appellant in de periode van 1 september 1997 tot en met 31 december 1998 inkomsten had genoten die niet of niet volledig in mindering waren gebracht op zijn uitkering. Dit leidde tot een besluit om het recht op bijstand te herzien en een bedrag van € 702,47 terug te vorderen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat gedaagde onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op basis van welke gegevens het recht op bijstand van appellant is herzien. Appellant had tijdig en correct melding gedaan van zijn inkomsten, en hij betwistte de herberekening van het recht op bijstand. De Raad oordeelde dat het besluit van 25 november 2003 op een onvoldoende feitelijke grondslag berustte en dat de rechtbank dit gebrek niet had onderkend. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, met de opdracht aan gedaagde om opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen.
Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.288,--, en moest de gemeente Amsterdam het betaalde griffierecht van in totaal € 134,-- vergoeden aan appellant. De uitspraak werd gedaan op 28 maart 2006.