met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
om herziening van de uitspraak van de Raad van 28 januari 2004, nr. 01/2911 AW.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verzoeker heeft bij brief van 1 februari 2004 verzocht om herziening van de hierboven vermelde uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in de uitspraak van 28 januari 2004 en hierna aangeduid als gedaagde, is op het verzoekschrift gereageerd.
Verzoeker heeft hierop gereageerd en nog een nader stuk ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 januari 2006, waar verzoeker in persoon is verschenen. Namens gedaagde is verschenen mr. C. van den Berg, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb), kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij uitspraak van 28 januari 2004 heeft de Raad geoordeeld dat het besluit van gedaagde van 1 februari 2000, waarbij gedaagde zijn besluit van 7 september 1999 heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden. Bij dat besluit van 7 september 1999 heeft gedaagde bepaald dat, wegens het ten onrechte niet aanvaarden van een passende betrekking, op de uitkering van appellant een maatregel wordt toegepast die bestaat uit een weigering van de uitkering met de omvang en voor de duur van de geweigerde betrekking.
3. Verzoeker stelt dat de uitspraak van de Raad is gebaseerd op een aantal onjuistheden, die van doorslaggevend belang zijn en die ertoe leiden dat de Raad de uitspraak van
28 januari 2004 dient te herzien. De kern daarbij is dat hij het werkaanbod bij de Politie Publicaties Nederland B.V. niet heeft geweigerd, maar dat gedaagde, met name de betrokken reïntegratie-consulente van USZO, hem heeft misleid waardoor hem ten onrechte een maatregel is opgelegd wegens niet aanvaarden van een passende betrekking. Naar zijn opvatting heeft de Raad nagelaten onderzoek naar de werkelijke gang van zaken te verrichten.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker een cliëntovereenkomst tussen hem en het uitvoeringsorgaan USZO van 12 maart 1997 overgelegd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Raad het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als onder 1. bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
4.2. De Raad stelt vast dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd in wezen reeds in de eerdere procedures aan de orde is gesteld. Voorzover sprake is van niet eerder aan de orde gestelde feiten of omstandigheden overweegt de Raad dat niet valt in te zien dat verzoeker deze niet eerder had kunnen inbrengen. Dit geldt met name voor de door verzoeker thans ingebrachte en door hem uitdrukkelijk als nieuw feit of omstandigheid aangemerkte cliëntovereenkomst van 12 maart 1997.
4.3. Dit brengt de Raad tot het oordeel dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd niet voldoet aan het in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb neergelegde vereiste dat feiten of omstandigheden blijken die bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn.
5. Nu niet is voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb gegeven maatstaven voor herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak, dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 Awb inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van beroep,
Wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. H.G. Rottier als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2006.