ECLI:NL:CRVB:2006:AV2781
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering op grond van verwijtbare werkloosheid na herstel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant. Appellant was hersteld verklaard, maar heeft na deze verklaring zijn werkzaamheden niet hervat, wat leidde tot de conclusie van de Raad dat er sprake was van verwijtbare werkloosheid. De zaak begon toen appellant, na ontslag met toestemming van de Directeur van het Centrum voor werk en inkomen, een uitkering op basis van de Ziektewet en later de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering ontving. Deze laatste uitkering werd echter beëindigd op 1 februari 2003. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, weigerde op 17 maart 2003 de WW-uitkering met terugwerkende kracht, omdat appellant niet was gaan werken na de uitslag van een second opinion die hem arbeidsgeschikt verklaarde. De rechtbank Breda had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat appellant had moeten begrijpen dat zijn werkweigering gevolgen zou hebben voor zijn dienstverband, vooral gezien de schriftelijke waarschuwing van zijn werkgever. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werknemers om hun werk te hervatten na herstel en de gevolgen van werkweigering.