ECLI:NL:CRVB:2006:AV2698

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4888 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van arbeidsverplichtingen voor appellant op basis van reïntegratieonderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsverplichtingen van appellant, die sinds 1 augustus 1998 een uitkering ontving op grond van de Algemene bijstandswet (Abw). De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin zijn bezwaar tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem ongegrond was verklaard. Dit besluit hield in dat appellant met onmiddellijke ingang arbeidsverplichtingen opgelegd kreeg, gebaseerd op een onderzoek dat door gedaagde was uitgevoerd.

De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde op goede gronden heeft besloten appellant niet langer ontheven te worden van zijn arbeidsverplichtingen. De Raad oordeelde dat het medisch advies van arts Hollman, dat de basis vormde voor het besluit van gedaagde, zowel qua totstandkoming als inhoudelijk deugdelijk was. Appellant had aangevoerd dat hij door lichamelijke en psychische beperkingen niet in staat was tot het verrichten van loonvormende arbeid, maar de Raad vond dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om deze stelling te onderbouwen. Het ontbreken van een functiemogelijkhedenlijst werd niet als een tekortkoming gezien, aangezien dit geen vereiste is voor de beoordeling van de arbeidsverplichtingen.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat appellant zijn arbeidsverplichtingen moet nakomen, en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de gemeente bij het opleggen van arbeidsverplichtingen onder de Abw.

Uitspraak

04/4888 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 augustus 2004 reg.nr. 04/537.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 december 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. Van de Waarsenburg en S. Sivanesan en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door W.A.A. van Wees, werkzaam bij de gemeente Arnhem.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant ontving sedert 1 augustus 1998 een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw).
In opdracht van gedaagde heeft reïntegratiebureau Kliq onderzoek gedaan naar de belastbaarheid voor arbeid van appellant. In dat kader heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden door de arts E.J.P.M. Hollman. Deze arts heeft appellant op
23 augustus 2002 op zijn spreekuur gezien, informatie ingewonnen bij de huisarts van appellant en van zijn bevindingen verslag gedaan in een rapport van 27 augustus 2002. Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden door de arbeidsdeskundige W. Boering waarvan in een rapport van 3 september 2002 verslag is gedaan. De arbeidsdeskundige is op basis van dossierstudie en de bevindingen van het medische onderzoek tot de conclusie gekomen dat appellant fulltime belastbaar is voor passend werk in stofvrije ruimtes.
De resultaten van het onderzoek waren voor gedaagde aanleiding om bij besluit van 14 juli 2003 aan appellant met onmiddellijke ingang de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Abw op te leggen.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 14 juli 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 februari 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het onderzoek van gedaagde onvoldoende zorgvuldig is geweest. Met name ontbreekt een functiemogelijkhedenlijst waarin de resterende arbeidsmogelijkheden van appellant zijn aangegeven. Voorts heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij ten tijde in geding als gevolg van zijn lichamelijke en psychische beperkingen niet in staat was tot het verrichten van welke loonvormende arbeid dan ook. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een medisch advies van R.A.C Verheijen in het geding gebracht. Tevens heeft hij de Raad verzocht een deskundige (psychiater) te benoemen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 107, eerste lid, van de Abw zijn burgemeester en wethouders bevoegd de verplichtingen in hoofdstuk VIII van de Abw, en in het bijzonder de arbeidsverplich-tingen neergelegd in artikel 113, eerste lid, van de Abw, niet op te leggen dan wel daarvan tijdelijk ontheffing te verlenen in de gevallen waarin daartoe naar hun oordeel aanleiding bestaat om redenen van medische of sociale aard, dan wel om redenen gelegen in de aard en het doel van de bijstand.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat gedaagde op goede gronden heeft besloten appellant niet (langer) te ontheffen van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Abw. Evenals de rechtbank oordeelt de Raad dat gedaagde zich voor het medisch aspect kon en mocht baseren op het advies van de arts Hollman, aangezien dit zowel wat de wijze van totstandkoming betreft als naar zijn inhoud deugdelijk is te achten. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat Hollman aandacht heeft geschonken aan de door appellant gestelde medische klachten, dat inlichtingen zijn ingewonnen bij de behandelende sector en dat van de zijde van appellant terzake geen andersluidende objectieve medische gegevens zijn overgelegd. De Raad acht met betrekking tot de gestelde psychische klachten nog van belang dat appellant ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat hij zich daarvoor niet onder behandeling heeft gesteld van een psychiater.
Aan hetgeen in hoger beroep is gesteld omtrent het ontbreken van de functiemogelijkhedenlijst kan de Raad niet de door appellant gewenste betekenis toekennen aangezien zo'n lijst geen vereiste is voor de beoordeling of een belanghebbende ontheven behoort te worden van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Abw. Hetzelfde geldt met betrekking tot het in geding gebrachte medisch advies van R.A.C. Verheijen aangezien dit advies niet is gebaseerd op eigen onderzoek van appellant en Verheijen niet de beschikking heeft gehad over het rapport van 27 augustus 2002 van E.J.P.M. Hollman.
Ook overigens is niet gebleken dat gedaagde niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om te weigeren appellant nog langer ontheffing te verlenen van de in artikel 113, eerste lid, van de Abw neergelegde verplichtingen.
Gelet op het vorenstaande ziet de Raad geen aanleiding een deskundige (psychiater) te benoemen.
De Raad komt tot de slotsom dat aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.M. van Male, als voorzitter, en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. J.J.A. Kooijman, als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2006.
(get.) R.M. van Male.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.