ECLI:NL:CRVB:2006:AV2641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4711 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn in sociale zekerheidszaken

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. D.M.F. Snelder, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 5 augustus 2004 geoordeeld dat het bezwaar van appellante tegen een besluit van de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda niet-ontvankelijk was verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 3 april 2003, waarin haar recht op bijstand werd ingetrokken en kosten van bijstand werden teruggevorderd. Appellante stelde dat zij door een vriend verkeerd was geïnformeerd over de noodzaak om bezwaar te maken, wat leidde tot de termijnoverschrijding.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 17 januari 2006 behandeld. De Raad oordeelde dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 3 april 2003 niet tijdig was ingediend. Volgens artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht kan een niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven als de indiener redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. De Raad oordeelde echter dat de appellante niet kon worden gevolgd in haar stelling dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De Raad vond dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het volgen van onjuist advies van haar vriend.

De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheid van de indiener om zich goed te laten informeren over de procedures.

Uitspraak

04/4711 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. D.M.F. Snelder, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 augustus 2004, reg.nr. 03/2523 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 6 december 2005, waar partijen, zoals aangekondigd, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 18 maart 2003 heeft gedaagde het recht op bijstand van appellante beëindigd met ingang van 1 maart 2003. Bij brief van 26 maart 2003 is namens appellante tegen het besluit van 18 maart 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 april 2003 heeft gedaagde het recht op bijstand van appellante ingetrokken over de periode van 1 september 1999 tot 1 maart 2003 en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 47.470,36 van appellante teruggevorderd.
Bij brief van 22 mei 2003 is namens appellante tegen het besluit van 3 april 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 oktober 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 3 april 2003 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 oktober 2003 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Evenals in eerste aanleg heeft zij aangevoerd dat zij in verband met het feit dat zij de Nederlandse taal niet goed machtig is het besluit van 3 april 2003 aan een vriend heeft laten lezen en dat deze haar heeft gezegd dat zij daartegen geen bezwaar hoefde te maken omdat zij reeds bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 18 maart 2003. Daarom heeft zij het besluit van 3 april 2003 eerst op 22 mei 2003 aan haar gemachtigde doen toekomen die onmiddellijk bezwaar heeft gemaakt.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de Raad gaat ervan uit dat het bezwaarschrift tegen het besluit 3 april 2003 niet tijdig is ingediend.
Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De Raad ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De omstandigheid dat appellante is afgegaan op het onjuiste advies van een vriend dient voor haar risico te blijven.
De rechtbank is derhalve tot een juist oordeel gekomen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Male als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier, en uitgesproken in het openbaar
op 17 januari 2006.
(get.) R.M. van Male.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
EK1801