ECLI:NL:CRVB:2006:AV2560
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na diefstal uit de kas
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellante, die verwijtbaar werkloos was geworden. Appellante, vertegenwoordigd door mr. G. Bloem, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 6 december 2004 had geoordeeld dat de weigering van de WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) terecht was. De zaak draait om de vraag of appellante verwijtbaar werkloos was geworden door geld uit de kas van de inlener te nemen zonder toestemming.
Gedaagde had op 14 januari 2004 besloten de WW-uitkering van appellante blijvend geheel te weigeren, omdat zij zich schuldig had gemaakt aan verwijtbare werkloosheid. Dit besluit werd na bezwaar door gedaagde gehandhaafd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante de verplichtingen uit de Werkloosheidswet (WW) niet was nagekomen. Appellante had tijdens haar werk als cateringmedewerkster geld uit de kas genomen in de vorm van 'leningen', zonder toestemming van de inlener. De Raad bevestigde dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar handelen tot een vertrouwensbreuk met de werkgever zou leiden.
De Raad oordeelde dat gedaagde een eigen onderzoeksplicht had en niet gebonden was aan het oordeel van de kantonrechter over de verwijtbaarheid van het ontslag. De Raad concludeerde dat de rechtbank de weigering van de WW-uitkering terecht in stand had gelaten, omdat appellante niet had aangetoond dat haar gedrag niet verwijtbaar was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.