ECLI:NL:CRVB:2006:AV2415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/487 REA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip 'aangaan van een dienstbetrekking' in het kader van de Wet REA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had het beroep van de gedaagde, een maatschap, gegrond verklaard en het besluit van 26 maart 2003 vernietigd. Dit besluit weigerde de gedaagde in aanmerking te brengen voor een plaatsingsbudget op basis van artikel 17 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA). De weigering was gebaseerd op het feit dat de regeling voor toekenning van plaatsingsbudgetten per 1 januari 2002 was vervallen, terwijl de gedaagde de betrokken werknemer per 1 februari 2002 in dienst had genomen.

De rechtbank oordeelde dat de tekst van artikel 87b van de Wet REA duidelijk was en dat het begrip 'aangaan' in de normale spraakgebruik de betekenis heeft van 'sluiten van een overeenkomst'. De rechtbank vond geen aanknopingspunten in de wetgeving die een andere uitleg rechtvaardigden. De Centrale Raad van Beroep onderschreef deze uitleg en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad benadrukte dat het begrip 'aangaan van een dienstbetrekking' niet moet worden verward met de datum waarop de dienstbetrekking aanvangt, maar dat het gaat om de wilsovereenstemming tussen partijen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en bepaalde dat de appellant binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van de gedaagde. Tevens werd de appellant veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde in hoger beroep, begroot op € 322,--, en werd een griffierecht van € 414,-- opgelegd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Uitspraak

04/487 REA
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
de maatschap [naam maatschap], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 11 december 2003,
reg.nr. 03/797 REA.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 november 2005, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. J.M. van Bezu, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en waar gedaagde - met voorafgaand bericht - niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de feiten verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant heeft bij het besluit op bezwaar van 26 maart 2003 vastgehouden aan het besluit van 9 oktober 2002, waarbij is geweigerd gedaagde - in het kader van artikel 17 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet Rea) - in aanmerking te brengen voor een plaatsingsbudget. Aan de weigering ligt ten grondslag dat de in artikel 17 van de Wet Rea neergelegde regeling inzake de toekenning van (her)plaatsingsbudgetten met ingang van 1 januari 2002 is vervallen en gedaagde de betrokken werknemer per 1 februari 2002 in dienst heeft genomen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over het griffierecht en de proceskosten, het beroep van gedaagde tegen het besluit van 26 maart 2003
gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“2.6. De rechtbank acht de tekst van artikel 87b Wet REA op zichzelf duidelijk. Het begrip “aangaan” heeft in het normale spraakgebruik de betekenis “sluiten (van een overeenkomst)”. Noch in de memorie van toelichting op artikel 87b Wet REA (Tweede Kamer, 2001-2002, 28016, nr. 3, blz 23) noch in de door verweerder [appellant] aangehaalde kamerstukken ziet de rechtbank aanknopingspunten voor het oordeel dat bij de toepassing van artikel 87b Wet Rea van een andere betekenis van het begrip “aangaan” moet worden uitgegaan dan van de betekenis daarvan in het normale spraakgebruik.
2.7. Bij het vorengaande neemt de rechtbank in aanmerking dat het begrip “aangaan” zowel in meerdere soortgelijke bepalingen van de Wet REA als in enkele bepalingen van de WAO is opgenomen, waaronder artikel 91a, eerste lid, WAO, dat bepaalt dat artikel 79b, eerste lid, WAO niet van toepassing is indien de dienstbetrekking is aangegaan voor 1 januari 2002. De rechtbank gaat ervan uit dat daarbij bedoeld is aan het begrip “aangaan” telkens dezelfde betekenis te geven, hetgeen pleit tegen het aannemen van een afwijkende betekenis van dit begrip in uitsluitend artikel 87b Wet REA.
2.8. Ten slotte verwijst de rechtbank nog naar de uitspraak van de CRvB van 26 maart 2003 (USZ 2003/167), waarin door de Raad werd overwogen dat de term “aangaan” (van een dienstbetrekking) als bedoeld in artikel 77, derde lid, van de Wet REA ziet op de wilsovereenstemming tussen partijen en een gelijke strekking heeft als het begrip “overeenkomen” (arbeid te verrichten).”.
Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de zijns inziens onjuiste uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan het begrip “aangaan van een dienstbetrekking” in artikel 87b van de Wet Rea.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 87b van de Wet Rea, voor zover hier van belang, blijven artikel 17 van de Wet Rea en de daarop berustende bepalingen van toepassing op dienstbetrekkingen die zijn aangegaan tot en met 31 december 2001.
De Raad onderschrijft de door de rechtbank aan artikel 87b van de Wet Rea gegeven uitleg en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
In hoger beroep heeft appellant zich nog beroepen op de in Stcrt. 2004, nr. 159, blz. 9 gegeven toelichting op de wijziging van de regeling ter uitvoering van artikel 79a, derde lid van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Naar de mening van appellant blijkt daaruit dat onder het begrip “aangaan van het dienstverband” moet worden begrepen de datum waarop de dienstbetrekking aanvangt. Naar het oordeel van de Raad biedt deze tekst echter juist een aanknopingspunt voor de tegengestelde conclusie, nu daarin het begrip “aanvangen van een dienstbetrekking” wordt gekoppeld aan het moment waarop een werknemer daadwerkelijk zijn werkzaamheden gaat uitvoeren en voorts uitdrukkelijk een onderscheid wordt gemaakt met het moment waarop de (arbeids)overeenkomst wordt gesloten.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad zal voorts bepalen dat appellant, met inachtneming van deze uitspraak, binnen zes weken een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van gedaagde tegen het besluit van 9 oktober 2002.
De Raad ziet ten slotte aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep, begroot op
€ 322,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat appellant met inachtneming van deze uitspraak, binnen zes weken na de datum van verzending van het afschrift daarvan, een nieuw besluit neemt op het bezwaar van gedaagde;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van € 322,--;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 414,-- wordt geheven.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2006.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.