[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. G.J.A.M. Molkenboer, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 juli 2004, reg.nr. 03/2330 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 december 2005, waar appellant is verschenen bij gemachtigde mr. F.M. Heltzel, kantoorgenote van mr. Molkenboer, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door F. de Bruijn, werkzaam bij de gemeente Tilburg.
Appellant, afkomstig van Curaçao en reeds jarenlang woonachtig in Nederland, was ten tijde hier van belang verwikkeld in civiele procedures tegen zijn ex-echtgenote, die eveneens afkomstig was van Curaçao en al jaren in Nederland woonde. Het ging daarbij om verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en om alimentatieverplichtingen van appellant ten opzichte van de ex-echtgenote.
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft appellant bij beschikking van 27 augustus 2002 onder meer opgedragen alsnog in het geding te brengen een kopie van de complete notariële akte van oprichting van de vennootschap van zijn (op Curaçao wonende) broer [naam broer] ([naam vennootschap]) van 15 februari 1991, inclusief het aandeelhoudersregister, en een uittreksel uit het kadaster betreffende het ouderlijk huis waaruit blijkt wie daarvan de rechtmatige eigenaren zijn. Om aan die opdracht te voldoen diende appellant een notaris op Curaçao in te schakelen, nu de gevraagde gegevens zich alle daar bevonden. Volgens de door appellant overgelegde rekening bedroegen de notariskosten € 156,03. Voor dit bedrag heeft appellant bij formulier van 7 augustus 2003 bijzondere bijstand aangevraagd.
Gedaagde heeft die aanvraag bij besluit van 1 september 2003 afgewezen. Hij heeft die afwijzing bij besluit van 9 oktober 2003 gehandhaafd op de grond dat het territorialiteits-beginsel, als neergelegd in artikel 7, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw), aan het verlenen van bijstand in de weg staat, nu sprake is van kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die betrekking hebben op kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. Voorts heeft gedaagde geen zeer dringende redenen, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Abw aanwezig geacht om alsnog tot verlening van bijstand over te gaan.
De rechtbank heeft zich blijkens de aangevallen uitspraak in zoverre geheel met het standpunt van gedaagde kunnen verenigen en heeft voor het overige een oordeel gegeven omtrent het mede in het besluit van 9 oktober 2003 vervatte standpunt van gedaagde over de door appellant tevens gevraagde en door gedaagde geweigerde bijzondere bijstand in de kosten van het horen van getuigen op Curaçao.
De Raad stelt vast, gelet op het verhandelde ter zitting, dat in hoger beroep uitsluitend nog in geding is de aanvraag van bijzondere bijstand voor de op Curaçao gemaakte notariskosten ten bedrage van € 156,03,--.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het aan de Abw ten grondslag liggende territorialiteitsbeginsel eraan in de weg staat om bijzondere bijstand te verlenen voor de in geding zijnde kosten, die weliswaar voortvloeien uit een in Nederland gevoerd civielrechtelijk geding, maar die in het buitenland zijn gemaakt. De Raad acht daarbij van belang dat deze kosten werkzaamheden betreffen, die naar hun aard niet in Nederland, maar uitsluitend daarbuiten, namelijk op Curaçao, kunnen worden verricht.
In hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd ziet de Raad geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Abw, zodat gedaagde niet bevoegd was aan appellant ter zake bijzondere bijstand te verlenen.
Het voorgaande brengt mee dat de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand terecht is afgewezen.
Gelet op het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2006.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.