ECLI:NL:CRVB:2005:AV7591
Centrale Raad van Beroep
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant, die een WW-uitkering ontving, heeft hoger beroep ingesteld tegen de intrekking en terugvordering van deze uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De intrekking vond plaats met terugwerkende kracht, omdat appellant niet als werknemer, maar als vennoot van een vennootschap onder firma (v.o.f.) werkzaam was en dit niet had gemeld aan het UWV. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verklaringen in het dossier voldoende aannemelijk maakten dat appellant als vennoot moest worden aangemerkt, ondanks dat zijn echtgenote als vennoot in het handelsregister was ingeschreven.
De Raad heeft de zaak behandeld op 29 september 2005, waarbij appellant in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat. De gedaagde partij, het UWV, was vertegenwoordigd door een medewerker. De Raad oordeelde dat de intrekking van de WW-uitkering terecht was, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een WW-uitkering. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden.
De Raad baseerde zijn beslissing op de verklaringen van de vennoten van de v.o.f., die bevestigden dat appellant niet als werknemer maar als vennoot had gefunctioneerd. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de werkzaamheden niet binnen anderhalf jaar had plaatsgevonden, waardoor een beroep op herkrijging van het werknemerschap niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met R.C. Stam als voorzitter en A. Kovács als griffier.