ECLI:NL:CRVB:2005:AU9669
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de berekening van het gemiddeld aantal arbeidsuren en dagloon in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten, betwist de berekening van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week en het dagloon door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde). Hij stelt dat zijn arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week was en dat de voorlopige hechtenis onterecht heeft geleid tot een lagere berekening van zijn WW-uitkering. De rechtbank had geoordeeld dat gedaagde de berekening correct had uitgevoerd, maar appellant is van mening dat zijn vakantiedagen in de berekening meegeteld hadden moeten worden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 november 2005. Gedaagde heeft de Raad verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen, met verbetering van de grondslag. De Raad heeft vastgesteld dat de berekening van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week is geregeld in artikel 16 van de Werkloosheidswet (WW) en niet in artikel 17, zoals de rechtbank had aangenomen. De Raad heeft geconcludeerd dat de uren die appellant in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet gelijkgesteld kunnen worden met gewerkte uren, en dat er geen bewijs is dat appellant zijn vakantiedagen heeft opgenomen tijdens zijn hechtenis.
Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat gedaagde het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van appellant terecht heeft vastgesteld op 28,31 en het dagloon op € 111,06. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding te zien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2005.