ECLI:NL:CRVB:2005:AU9137

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6151 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van functie kantonrechter-plaatsvervanger met betrekking tot bezoldiging

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin zijn verzoek om waardering van zijn functie als kantonrechter-plaatsvervanger met het oog op een hogere bezoldiging werd afgewezen. Appellant, die eerder werkzaam was als Directeur Gerechtelijke Ondersteuning, had in 2001 een positief advies ontvangen van de Commissie Aantrekken Leden Rechterlijke Macht (CALRM) en was benoemd tot kantonrechter-plaatsvervanger. In januari 2003 verzocht hij om een herwaardering van zijn functie, omdat hij meende dat hij op het niveau van een kantonrechter werkte. Dit verzoek werd door gedaagde, het Bestuur van de rechtbank, afgewezen, wat leidde tot de procedure in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 3 november 2005, waarbij appellant in persoon verscheen en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. V.L.S. van Cruijningen en de voorzitter van gedaagde. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de werkzaamheden van appellant als kantonrechter-plaatsvervanger niet in aanmerking konden worden genomen voor de waardering van zijn ambtelijke functie als Toegevoegd Jurist. De Raad concludeerde dat er geen gerechtvaardigde verwachting was gewekt door gedaagde dat appellant na zijn benoeming tot kantonrechter-plaatsvervanger een hogere bezoldiging zou ontvangen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2005, met mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. J.Th.Wolleswinkel en mr. R.P.Th. Elshoff als leden. De griffier was mr. A.D. van Dissel-Singhal. De Raad benadrukte dat de werkzaamheden van appellant als kantonrechter-plaatsvervanger niet automatisch deel uitmaakten van zijn functie als Toegevoegd Jurist, en dat de gedaagde niet verplicht was tot een hogere bezoldiging.

Uitspraak

04/6151 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het Bestuur van de rechtbank [naam Arrondissement], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 september 2004, nr. AWB 03/2738 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Desgevraagd is ook namens gedaagde een nader stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 3 november 2005, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.L.S. van Cruijningen, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en [naam voorzitter], voorzitter van gedaagde. Als door de Raad opgeroepen getuige is ter zitting verschenen en gehoord [naam getuige], wonende te [woonplaats].
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Tot de invoering van de nieuwe beheersstructuur van de gerechtelijke organisaties per 1 januari 1998 was appellant werkzaam in de functie van Directeur Gerechtelijke Ondersteuning (DGO) bij de rechtbank [naam Arrondissement]. In 1997 en 1998 is met appellant gesproken over de mogelijkheid om een opleidingstraject te volgen dat zou kunnen leiden tot een benoeming als kantonrechter-plaatsvervanger. Afgesproken is dat aan appellant voor een periode van achttien maanden de status van herplaatsingskandidaat zou worden verleend, in welke tijd hij zich onder begeleiding van de toenmalige coördinerend kantonrechter te [plaatsnaam], [naam getuige], fulltime zou kunnen bekwamen als kantonrechter-plaatsvervanger. Na positief advies van de Commissie Aantrekken Leden Rechterlijke Macht (CALRM), die zou beoordelen of appellant in principe geschikt was voor die functie, zou appellant benoemd worden tot manager ten behoeve van de rechterlijke organisatie en de werkzaamheden uitvoeren die behoren bij de functie van kantonrechter-plaatsvervanger.
1.2. Bij brief van 16 december 1998 heeft de CALRM bericht dat zij niet in positieve zin kon adviseren met betrekking tot de geschiktheid van appellant voor een rechterlijke functie. De in verband hiermee gemaakte nieuwe afspraken over appellants rechtspositie zijn neergelegd in de brief van de directeur-generaal Wetgeving, Rechtspleging en Rechtsbijstand van
28 augustus 2000. Appellant is met ingang van 1 januari 2000 met behoud van zijn toenmalige bezoldiging als ambtenaar in algemene vaste dienst van het Rijk benoemd in de speciaal voor hem gecreërde, persoonsgebonden functie van Toegevoegd Jurist Kantongerecht [plaatsnaam].
1.3. Op 26 juni 2001 heeft de CALRM alsnog een positief advies uitgebracht over de geschiktheid van appellant voor de functie van kantonrechter-plaatsvervanger en een opleidingsfunctie als rechter. Nadien is appellant bij koninklijk besluit benoemd tot kantonrechter-plaatsvervanger en als zodanig beëdigd.
1.4. Appellant heeft gedaagde in januari 2003 verzocht om waardering van zijn functie met het oog op een hogere bezoldiging. Volgens appellant werkt hij nagenoeg op het niveau van een kantonrechter, zodat hij dienovereenkomstig bezoldigd wil worden. Gedaagde heeft dit verzoek bij besluit van 25 april 2003 afgewezen. Bij besluit van 4 september 2003 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 april 2003 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen - kort gezegd - dat ingevolge de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) rechtspraak uitsluitend kan worden opgedragen aan rechterlijke ambtenaren, zodat appellants werkzaamheden als kantonrechter-plaatsvervanger door gedaagde terecht niet in beschouwing zijn genomen bij de beantwoording van de vraag of overgegaan moet worden tot hernieuwde waardering van de - niet-rechterlijke - ambtelijke functie van Toegevoegd Jurist.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Voor appellant is de speciale functie van Toegevoegd Jurist Kantongerecht [plaatsnaam] in het leven geroepen teneinde zijn tewerkstelling alsmede zijn honorering volgens salarisschaal 14, bijlage B, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 bij de rechtbank [plaatsnaam] na opheffing van zijn functie als DGO te kunnen handhaven.
De opzet was dat appellant in deze functie ondersteunende werkzaamheden van inhoudelijke aard ten behoeve van de kantonrechters (per 1 januari 2002: rechters in de rang van vice-president in de sector kanton) zou verrichten. Na zijn benoeming tot kantonrechter-plaatsvervanger is appellant, vanuit zijn functie van Toegevoegd Jurist, in de gelegenheid gesteld als plaatsvervanger rechterlijke werkzaamheden te verrichten. Daarmee zijn die rechterlijke werkzaamheden, die bij wege van oproep worden verricht en waartoe geen verplichting bestaat, evenwel geen deel gaan uitmaken, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, van de functie van Toegevoegd Jurist.
3.2. De Raad is verder niet gebleken dat vanwege (de rechtsvoorganger van) gedaagde de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat appellant, na te zijn benoemd tot kantonrechter-plaatsvervanger, hoger zou worden bezoldigd dan voorheen. Anders dan appellant ziet de Raad voorts niet in dat gedaagde, vanuit een oogpunt van goed werkgeverschap, gehouden zou zijn tot een hogere bezoldiging vanwege de door appellant als plaatsvervanger verrichte rechterlijke werkzaamheden. Gedaagde heeft zich in dit verband terecht op het standpunt gesteld dat appellant die werkzaamheden uit vrije keus verricht.
4. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. J.Th.Wolleswinkel en mr. R.P.Th. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2005.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.