ECLI:NL:CRVB:2005:AU9137
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.C.F. Talman
- J.Th.Wolleswinkel
- R.P.Th. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Waardering van functie kantonrechter-plaatsvervanger met betrekking tot bezoldiging
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin zijn verzoek om waardering van zijn functie als kantonrechter-plaatsvervanger met het oog op een hogere bezoldiging werd afgewezen. Appellant, die eerder werkzaam was als Directeur Gerechtelijke Ondersteuning, had in 2001 een positief advies ontvangen van de Commissie Aantrekken Leden Rechterlijke Macht (CALRM) en was benoemd tot kantonrechter-plaatsvervanger. In januari 2003 verzocht hij om een herwaardering van zijn functie, omdat hij meende dat hij op het niveau van een kantonrechter werkte. Dit verzoek werd door gedaagde, het Bestuur van de rechtbank, afgewezen, wat leidde tot de procedure in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 3 november 2005, waarbij appellant in persoon verscheen en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. V.L.S. van Cruijningen en de voorzitter van gedaagde. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de werkzaamheden van appellant als kantonrechter-plaatsvervanger niet in aanmerking konden worden genomen voor de waardering van zijn ambtelijke functie als Toegevoegd Jurist. De Raad concludeerde dat er geen gerechtvaardigde verwachting was gewekt door gedaagde dat appellant na zijn benoeming tot kantonrechter-plaatsvervanger een hogere bezoldiging zou ontvangen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2005, met mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. J.Th.Wolleswinkel en mr. R.P.Th. Elshoff als leden. De griffier was mr. A.D. van Dissel-Singhal. De Raad benadrukte dat de werkzaamheden van appellant als kantonrechter-plaatsvervanger niet automatisch deel uitmaakten van zijn functie als Toegevoegd Jurist, en dat de gedaagde niet verplicht was tot een hogere bezoldiging.