ECLI:NL:CRVB:2005:AU9013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2962 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van procesbelang

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin zijn aanvraag om algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) was afgewezen. De gemeente Hengelo, als gedaagde, had deze afwijzing gebaseerd op het feit dat appellant over een vermogen beschikte dat het vrij te laten vermogen overschreed. Na een bezwaarprocedure werd het vermogen van appellant vastgesteld op € 57.684,23. Tijdens de zitting op 15 november 2005 heeft appellant verklaard dat hij inmiddels een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had ontvangen, die de bijstandsnorm oversteeg. Hierdoor was het belang van appellant bij het hoger beroep komen te vervallen, aangezien hij geen recht op bijstand had op basis van de Abw voor de periode van 11 september 2002 tot en met 18 oktober 2002. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat er geen processueel belang meer was voor appellant, en dat een eventueel toekomstig beroep op bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand niet als zodanig kon worden aangemerkt. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om gedaagde te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

04/2962 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 12 mei 2004, reg.nr. 03/507 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 15 november 2005, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door J.E. Brandhoff, werkzaam bij de gemeente Hengelo.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Op 11 september 2002 heeft appellant een aanvraag om algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) ingediend. Bij besluit van 18 oktober 2002 heeft gedaagde deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant beschikt over een vermogen dat hoger is dan het voor hem van toepassing zijnde vrij te laten vermogen.
Bij besluit van 29 april 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2002 gegrond verklaard, in die zin dat het vermogen nader is bepaald op € 57.684,23.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
29 april 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt vast dat desgevraagd door appellant ter zitting is gesteld dat hem naderhand over de periode hier in geding (van 11 september 2002 tot en met 18 oktober 2002) een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend, waarvan de hoogte de voor appellant van toepassing zijnde bijstandsnorm ruimschoots overtreft. Appellant had, achteraf bezien, reeds om die reden op grond van de artikelen 7 en 26 van de Abw op en na 11 september 2002 geen recht op bijstand. Daarmee is het belang van appellant bij het hoger beroep komen te vervallen. Aangezien ook overigens niet is gebleken van enig processueel belang van appellant - een eventueel toekomstig beroep op bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand kan niet als zodanig worden aangemerkt - brengt dit mee dat appellant thans geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij een beoordeling ten gronde van het besluit van 29 april 2003. Gelet hierop dient het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2005.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) R.C. Visser.
JK/23115