ECLI:NL:CRVB:2005:AU8973
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid tot arbeid van een appellante in het kader van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de geschiktheid tot arbeid van een appellante die werkzaam was als vissorteerster en afwasser in een visfabriek. Appellante meldde zich op 20 augustus 2001 ziek vanwege buik- en hoofdpijnklachten. Na een onderzoek door verzekeringsarts F. Michon op 13 maart 2002 werd appellante hersteld verklaard, en werd haar met ingang van 18 maart 2002 geen ziekengeld meer toegekend. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Zutphen verklaarde het beroep ongegrond op 5 maart 2004. Hierna ging appellante in hoger beroep, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.C. Cornelisse.
Tijdens de zitting van de Raad op 28 september 2005 waren partijen niet aanwezig. De Raad beoordeelde of het besluit van gedaagde om geen ziekengeld meer toe te kennen terecht was. De bezwaarverzekeringsarts M. Bakker had appellante op 11 maart 2003 onderzocht en concludeerde dat er geen tekenen van depressie waren. De huisarts van appellante, J. Jens, had ook aangegeven dat de klachten psychosomatisch van aard waren en dat culturele aanpassingsproblemen een rol speelden.
De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep onvoldoende nieuwe medische informatie had overgelegd die haar ongeschiktheid tot arbeid kon onderbouwen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en de conclusies van de betrokken verzekeringsartsen. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werden geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.