ECLI:NL:CRVB:2005:AU8969

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1678 NABW + 04/5642 NABW + 04/4774 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens ontbreken van belang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft een geschil over de verlaagde bijstandsuitkering van appellant, die sinds 1996 een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De verlaagde uitkering was het gevolg van het niet ondertekenen van een trajectplan door appellant. De Raad heeft vastgesteld dat het bestuursorgaan, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf, na de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit heeft genomen, waardoor de eerdere maatregel niet meer van toepassing was. Hierdoor heeft appellant geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van de eerdere uitspraak.

De Raad heeft de hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad heeft ook geoordeeld dat de waarschuwing die aan appellant was gegeven, geen nadelige gevolgen meer kan hebben, aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds de waarschuwing. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en heeft de zaak afgesloten zonder verdere inhoudelijke beoordeling van de eerdere besluiten.

De uitspraak is gedaan op 5 december 2005, waarbij de Raad de betrokken partijen heeft gehoord en de relevante feiten en omstandigheden in overweging heeft genomen. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van nieuwe besluiten op eerdere rechtszaken.

Uitspraak

04/1678 NABW
04/5642 NABW
04/4774 NABW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 februari 2004, reg.nr. 03/1209 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben van repliek en dupliek gediend en hebben nadere reacties aan de Raad gezonden.
De gedingen zijn, gevoegd met de gedingen met reg.nr. 04/931 NABW en 04/932 NABW, behandeld ter zitting van 1 november 2005, waar appellant en zijn gemachtigde - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door L.H.J.F. Schlenter, werkzaam bij de gemeente Landgraaf. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze gedingen wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant ontving sedert 1996 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%. Vanwege het deelnemen aan een opleiding administratief medewerker was appellant ontheven van de verplichtin-gen genoemd in artikel 113, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Abw.
Bij besluit van 25 februari 2003 heeft gedaagde de bijstand van appellant bij wijze van een maatregel met ingang van 1 februari 2003 gedurende één maand verlaagd met 20%, onder meer wegens het niet ondertekenen door appellant van een trajectplan. Daarbij heeft gedaagde appellant tevens een waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Abw, wegens het niet tijdig overleggen van gegevens. Voorts heeft gedaagde bij dit besluit de genoemde ontheffing van de verplichtingen ongedaan gemaakt door appellant erop te wijzen dat aan de bijstand alle verplichtingen, bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Abw, zijn verbonden. Ten slotte is appellant doorverwezen naar BMG reïntegratie b.v. (hierna: BMG).
Bij besluit van 12 augustus 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 25 februari 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak, heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - het beroep voorzover het betrekking heeft op de maatregel en de waar-schuwing gegrond verklaard, het besluit van 12 augustus 2003 in zoverre vernietigd, gedaagde opgedragen met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, alsmede het bezwaar tegen de doorverwijzing naar BMG en het beroep met betrekking tot de verplichtingen ingevolge artikel 113, eerste lid, van de Abw niet-ontvankelijk te verklaren.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft gedaagde bij besluit van 10 augustus 2004, voorzover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 23 februari 2003, voorzover betrekking hebbend op de maatregel, gegrond verklaard in die zin dat alsnog is afgezien van het opleggen van een maatregel.
Voorts heeft gedaagde ter uitvoering van de aangevallen uitspraak bij besluit van 5 oktober 2004 het bezwaar tegen het besluit van 23 februari 2003, voorzover betrekking hebbend op de gegeven waarschuwing, ongegrond verklaard.
Namens appellant is de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak
De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellant thans nog belang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. In dit verband is het volgende van belang.
Maatregel
Blijkens het besluit van 10 augustus 2004 heeft gedaagde alsnog afgezien van het opleggen van een maatregel. Dit betekent dat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van hetgeen ter zake van de maatregel in de aangevallen uitspraak is overwogen en beslist.
Verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid
In zijn uitspraak van heden, reg.nr. 04/931 NABW, heeft de Raad onder meer geoordeeld dat gedaagde het recht op bijstand van appellant terecht met ingang van 25 april 2003 heeft ingetrokken. Tevens heeft de Raad in zijn uitspraak van heden, reg.nr. 04/932 NABW, geoordeeld dat gedaagde aan appellant terecht met ingang van 16 mei 2003 recht op bijstand heeft toegekend, en dat gedaagde appellant terecht niet heeft ontheven van de verplichtingen ingevolge artikel 113, eerste lid, aanhef en onder b, d, e en f, van de Abw.
Ter zitting is van de zijde van gedaagde desgevraagd meegedeeld dat tot heden van een maatregel als bedoeld in artikel 14 van de Abw wegens niet nakoming van verplichtingen ingevolge artikel 113, eerste lid, van de Abw geen sprake is geweest en dat een dergelijke maatregel ook niet jegens appellant ter zake van de afgesloten periode tot 25 april 2003 wordt overwogen. Een en ander brengt mee dat appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling door de Raad van hetgeen ter zake van de genoemde verplichtingen in de aangevallen uitspraak is overwogen en beslist.
De verwijzing naar BMG
Het reintegratietraject bij BMG is inmiddels afgesloten. Aan de Raad is niet gebleken dat appellant thans nog belang heeft bij een beoordeling van de overwegingen en de beslissing van de rechtbank op dit punt.
De waarschuwing
Volgens vaste rechtspraak volgt uit de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de
Algemene wet bestuursrecht dat, indien naar aanleiding van een uitspraak van de recht-bank het bestuursorgaan een nieuw besluit op bezwaar neemt, dit besluit door de Raad bij de beoordeling wordt betrokken. Het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak geno-men besluit van 5 oktober 2004 betreffende de waarschuwing is geheel in de plaats getre-den van het eerdere besluit van 12 augustus 2003 om de bij besluit van 25 februari 2003 gegeven waarschuwing te handhaven. Aan de Raad is niet gebleken dat appellant thans nog belang heeft bij een beoordeling van de overwegingen in de aangevallen uitspraak die zien op het besluit van 12 augustus 2003.
Gelet op het vorenstaande dient het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Met betrekking tot het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2004 inzake de waarschuwing
Hoewel met dit besluit niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant, rijst ook hier de vraag of appellant thans nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep te-gen dit besluit. In dit verband acht de Raad het volgende van belang.
Gedaagde heeft bij besluit van 25 februari 2003, voorzover hier van belang, toepassing gegeven aan artikel 14, derde lid, van de Abw (tekst sedert 31 december 1998). Bij het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak nader genomen besluit van 5 oktober 2004 heeft gedaagde dat besluit gehandhaafd. In genoemd artikellid is het volgende bepaald:
" Indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 65, eerste lid, niet heeft geleid tot het ten onrecht of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, kunnen burgemeester en wethouder afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing terzake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, tenzij het niet nako-men van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.".
De Raad stelt vast dat sedert het primaire besluit waarbij gedaagde appellant een schriftelijke waarschuwing heeft gegeven, inmiddels meer dan twee jaar zijn verstreken. Dit betekent dat, gelet op de periode van twee jaar als genoemd in het hiervoor weergegeven artikelonderdeel, de gegeven waarschuwing niet meer tot voor appellant nadelige gevolgen kan leiden. Nu ook overigens niet is gebleken dat thans nog een procesbelang aanwezig is bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 5 oktober 2004 dient het beroep voorzover dat geacht moet worden gericht te zijn tegen het besluit van 5 oktober 2004 niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep voorzover dat geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 5 oktober 2004 niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. A.B.J. van der Ham als leden, tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) S.W.H. Peeters.
EK2811