[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 november 2003.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 16 november 2005. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoor-digen door mr. P.C. Maassen van den Brink, werkzaam bij de gemeente Apeldoorn.
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante, die kampt met aandoeningen aan het bewegingsstelsel, beschikt over een auto en een scootmobiel.
Bij aanvraag van 28 maart 2002 heeft appellante gedaagde in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van haar auto in verband met de bediening en de besturing ervan en ten behoeve van het vervoer van haar scootmobiel.
Bij besluit van 29 mei 2002 heeft gedaagde aan appellante een financiële tegemoetkoming toegekend voor aanpassing van de bediening en besturing van haar auto. Bij besluit van diezelfde datum heeft gedaagde de aanvraag voor aanpassing van de auto ten behoeve van het vervoer van de scootmobiel afgewezen.
Naar aanleiding van het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de arts R.M.H. Vermunicht van het Regionaal Indicatie Orgaan Oost Veluwe (hierna: het RIO) op 26 september 2002 een medisch advies uitgebracht aan gedaagde. Blijkens dit advies kan appellante om medische redenen geen gebruik maken van het collectief vervoer en kan zij door gebruik te maken van haar (aangepaste) auto of de scootmobiel in een groot deel van haar vervoersbehoefte voorzien. Wanneer de auto niet binnen de voor appellante maximaal haalbare loopafstand van 50 meter vanaf de plaats van bestemming kan worden geparkeerd en wanneer gebruik van de scootmobiel niet goed mogelijk is, kan individueel (rolstoel)taxivervoer uitkomst bieden.
Gedaagde heeft het bezwaar van appellante bij besluit van 12 december 2002 ongegrond verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat gedaagde aan appellante met de haar ter beschikking staande scootmobiel en de (aangepaste) auto en zonodig met gebruikmaking van een individuele rolstoeltaxi kan deelnemen aan het leven van alledag in haar directe woon- en leefomgeving. Voorts is onder verwijzing naar artikel 1.3 van de gemeentelijke Verordening Voorzieningen Gehandicapten en het daarop gebaseerde Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten aangegeven dat het inkomen van appellante te hoog is voor een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een rolstoeltaxi. Zij wordt geacht de kosten ervan zelf te kunnen dragen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 december 2002 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft zij aangevoerd dat het medisch noodzakelijk is dat zij haar scootmobiel met de eigen auto kan meenemen. Appellante meent dat vervoer per rolstoeltaxi niet mogelijk is omdat zij daarbij afhankelijk is van de rijstijl van de chauffeur. Als gevolg van haar aandoeningen kan zij geen schokken tijdens het vervoer verdragen. Het is voor haar niet mogelijk om bij slecht weer buiten te wachten totdat de taxi haar ophaalt. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij zonder de gevraagde aanpassing van haar auto op de plaats van bestemming ernstig beperkt is in haar verplaat-singsmogelijkheden. Ten slotte heeft zij aangegeven dat vervoer per rolstoeltaxi geen adequate oplossing is omdat de kosten daarvan aan haar niet worden vergoed.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van - onder meer - vervoersvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten. Ingevolge artikel 3 van de Wvg dienen deze voorzieningen verantwoord - dat wil zeggen doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht - te zijn. Deze bepalingen brengen - naar vaste jurisprudentie van de Raad - mee dat aan de ter plaatse wonende gehandicapten, die daarop aangewezen zijn, een zodanige vervoersvoorziening moet worden aangeboden dat zij in hun naaste woon- en leefomgeving in staat worden gesteld om in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.
De Raad stelt allereerst vast dat voor het - niet nader onderbouwde - standpunt van appellante dat zij in verband met haar medische situatie ten tijde in geding niet in staat was om gebruik te maken van een rolstoeltaxi, in het rapport van de RIO-arts en in de overige gedingstukken geen aanknopingspunten worden gevonden.
Met betrekking tot de grief van appellante dat zij bij het vervoer per rolstoeltaxi afhankelijk is van de rijstijl van de chauffeur en dat zij schokken niet kan verdragen, overweegt de Raad dat rolstoeltaxi’s speciaal zijn ingericht voor gehandicapten, dat appellante de chauffeur kan verzoeken rustig te rijden en dat zij, indien noodzakelijk, bij de vervoerder kan klagen over het rijgedrag van de betreffende chauffeur.
Met betrekking tot hetgeen appellante heeft opgeworpen over het ontbreken van een financiële vergoeding voor individueel rolstoeltaxivervoer wijst de Raad er op dat hij in zijn jurisprudentie heeft aanvaard dat het een gemeenteraad vrijstaat in zijn verordening een of meer inkomensgrenzen op te nemen. Het is de Raad niet gebleken dat gedaagde in het onderhavige geval door toepassing van de in de Verordening geregelde inkomensgrens in strijd is gekomen met het bepaalde bij en krachtens de Wvg.
Het vorenstaande brengt de Raad tot het oordeel dat gedaagde aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Dit betekent dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.M. van Male als voorzitter en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.