ECLI:NL:CRVB:2005:AU8569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- C.P.J. Goorden
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de intrekking van een WW-uitkering in samenloop met een WAZ-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van een WW-uitkering van appellant, die ook een WAZ-uitkering ontving. Appellant, geboren in 1948, had van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2002 gewerkt als account manager en had op 10 juli 2002 een WW-uitkering aangevraagd. Deze aanvraag werd aanvankelijk afgewezen, maar later alsnog goedgekeurd door gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Echter, in juni 2003 werd de WW-uitkering ingetrokken, omdat appellant volgens gedaagde geen recht had op een WW-uitkering in combinatie met de WAZ-uitkering. Gedaagde had een uitlooptermijn van zes maanden in acht genomen, maar appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.
De Raad beoordeelde de zaak aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen. Appellant stelde dat de wetgever niet de bedoeling had om de uitsluiting van WW-rechten voor WAZ-gerechtigden zo strikt toe te passen en dat hij recht had op een WW-uitkering per 1 januari 2004, na een wijziging van de wet. De Raad oordeelde echter dat de intrekking van de WW-uitkering terecht was, omdat de uitsluitingsgrond van toepassing was en de wijziging van de wet geen terugwerkende kracht had.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat gedaagde op zorgvuldige wijze rekening had gehouden met de situatie van appellant door een uitlooptermijn te hanteren. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de intrekking van de WW-uitkering werd gehandhaafd.