03/2393 WVG + 03/2394 WVG
[appellant ] en [appellante], wonende te [woonplaats], appellanten,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 april 2003,
reg.nr. 02/1260 WVG.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 november 2005, waar appellanten zijn verschenen en gedaagde - met voorafgaand bericht - zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
De Raad gaat, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Ten behoeve van de meervoudig gehandicapte dochter van appellanten ([naam dochter], geboren [in] 1993) zijn verschillende voorzieningen op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) aangevraagd en toegekend.
Bij besluit van 12 december 2001 heeft gedaagde, met toepassing van de in artikel 7.1 van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Venray 2002 (Verordening) opgenomen hardheidsclausule, een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer toegekend ter hoogte van 50% van de maximale tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
Teneinde het totale pakket aan noodzakelijke voorzieningen - opnieuw - te beoordelen heeft O. Jansen van Zorggroep Noord-Limburg op 3 april 2002 aan gedaagde advies uitgebracht. Voor zover in dit geding van belang heeft Jansen aangegeven dat er geen medische noodzaak is voor het vervoer van [naam dochter] per eigen auto maar wel voor individueel (taxi)vervoer.
Bij besluit van 5 juli 2002 heeft gedaagde, voor zover in dit geding van belang, het verzoek van appellanten om toekenning van de volledige financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto afgewezen.
Bij besluit van 17 oktober 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 5 juli 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van 17 oktober 2002 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat gedaagde heeft kunnen volstaan met de toekenning van 50% van het in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten opgenomen normbedrag voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto.
Gedaagde heeft de besluitvorming onder meer gebaseerd op artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, inhoudende dat een voorziening slechts kan worden toegekend voor zover deze in overwegende mate op het individu is gericht. Daarbij is gedaagde ervan uitgegaan dat ten aanzien van kinderen in de leeftijd van vijf tot en met elf jaar in het algemeen geen sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte, maar dat niettemin de vervoersbehoefte van een kind in die leeftijdsgroep in ieder individueel geval specifiek moet worden bekeken. Daarvan uitgaande heeft gedaagde
- overeenkomstig de conclusie van Jansen - aangenomen dat de handicap van [naam dochter] leidt tot meerkosten bij het eigen vervoer, op grond waarvan ondanks de zeer geringe zelfstandige vervoersbehoefte toch 50% van het normbedrag is toegekend.
De Raad is, met de rechtbank en gedaagde, van oordeel dat appellanten geen feiten en omstandigheden hebben aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat niet met een financiële tegemoetkoming ter hoogte van 50% van het normbedrag kan worden volstaan. Voor een verdergaande toepassing van de hardheidsclausule bestaat dan ook geen grond.
Hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd heeft geen betrekking op deze financiële tegemoetkoming en moet daarom hier onbesproken blijven.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2005.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink