[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de onderlinge waarborgmaatschappij Amicon Zorgverzekeraar Ziekenfonds U.A., gevestigd te Enschede, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. M. Blok, advocaat te Doetinchem, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 5 augustus 2004, reg.nr. 03/465 ZFW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 18 oktober 2005, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Blok, en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.H. de Boer, advocaat bij gedaagde.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van gedaagde van 25 februari 2003 (hierna: het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard wegens, niet-verschoonbare, overschrijding van de beroepstermijn.
De Raad is met appellante, zij het op andere dan de door haar aangevoerde gronden, van oordeel dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staan voor de Raad de volgende feiten vast:
- In de bezwaarschriftprocedure die heeft geleid tot het bestreden besluit heeft appellante zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. M.I. Pul, advocaat te Doetinchem.
- Het bestreden besluit is door gedaagde op 25 februari 2003 verzonden aan appellante zelf. Onder het besluit is vermeld “C.c. Grootjans-Advocaten, de heer mr. M.I. Pul”.
- Appellante heeft het bestreden besluit op 26 februari 2003 om 22.13 uur gefaxt aan het kantoor van mr. Pul.
- Mr. Pul heeft het beroepschrift op 9 april 2003 gefaxt aan de rechtbank.
Niet is komen vast te staan dat het bestreden besluit door gedaagde (op 25 februari 2003) daadwerkelijk in afschrift aan mr. Pul is gezonden.
In zijn uitspraak van 18 november 2003 (LJN: AN9715, gepubliceerd in AB 2004, nr. 72) heeft de Raad overwogen dat, indien - zoals in dit geval - het bestuursorgaan weet heeft van het optreden voor de belanghebbende van een gemachtigde in een bepaalde zaak, de toezending van een besluit in die zaak uitsluitend aan de belanghebbende, normaliter tot gevolg zal hebben dat dat besluit niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Hieruit volgt dat in het geval van appellante de beroepstermijn niet reeds is aangevangen op 26 februari 2003.
Vaststaat vervolgens dat mr. Pul niet eerder dan op 27 februari 2003 kennis heeft gekregen van het bestreden besluit, zodat de beroepstermijn geacht moet worden te zijn aangevangen op 28 februari 2003. Daaruit volgt dat de laatste dag waarop tijdig een beroepschrift kon worden ingediend, 10 april 2003 was. Ten aanzien van het op 9 april 2003 ingestelde beroep is derhalve geen sprake van termijnoverschrijding.
Nu de rechtbank het voorgaande niet heeft onderkend, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd.
De Raad zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank.
Ten slotte ziet de Raad aanleiding gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep, begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Zutphen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,--;
Bepaalt dat gedaagde aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 102,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. drs.Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2005.
A.H. Polderman-Eelderink.