ECLI:NL:CRVB:2005:AU5601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6302 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het gelijkheidsbeginsel bij premiedifferentiatie voor kleine werkgevers in de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de indeling van een bedrijf in de categorie kleine werkgevers voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) had eerder besloten dat het bedrijf voor het premiejaar 2003 in deze categorie viel, met een verschuldigde gedifferentieerde premie van 2,38%. Dit besluit werd door de rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2004 vernietigd, waarna het UWV in hoger beroep ging.

De Centrale Raad overwoog dat het hoger beroep slaagde en dat de rechtbank de argumenten van de gedaagde, die stelde dat artikel 4a van het Besluit premiedifferentiatie WAO in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, niet had behandeld. De Raad stelde vast dat er vanaf de invoering van de gedifferentieerde WAO-premie per 1 januari 1998 altijd een onderscheid was geweest tussen kleine en grote werkgevers. Dit onderscheid was gerechtvaardigd door het verschil in instroom in de WAO tussen deze groepen werkgevers.

De Raad concludeerde dat er geen sprake was van gelijke gevallen en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de gedaagde werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een objectieve rechtvaardiging voor verschillen in behandeling tussen werkgevers in het kader van de WAO.

Uitspraak

04/6302 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op daartoe nader aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2004, kenmerk 03/3871.
Namens gedaagde heeft drs. J.M. de Vreede, werkzaam bij Ernst & Young Belastingadviseurs te Den Haag, een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 september 2005, waar partijen na voorafgaande mededeling niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 25 november 2002 heeft appellant aan gedaagde medegedeeld dat zij voor het premiejaar 2003 is ingedeeld in de categorie kleine werkgevers en dat de voor dat jaar verschuldigde gedifferentieerde premie voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) 2,38% bedraagt. Bij besluit op bezwaar van 9 juli 2003 (verder: het bestreden besluit) is het besluit van 25 november 2002 gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank -kort gezegd- overwogen dat artikel 4a van het Besluit premiedifferentiatie WAO (verder: het Besluit), waarbij ingaande 1 januari 2003 de in artikel 78, derde lid, van de WAO bedoelde opslag of korting voor een kleine werkgever is bepaald op nihil, wegens strijd met artikel 78 van de WAO onverbindend is te achten.
Appellant heeft het oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden.
De Raad overweegt als volgt.
Uit de in USZ 2005/159 gepubliceerde uitspraak van de Raad van 24 februari 2005 (LJN: AT2417) volgt dat het hoger beroep slaagt. Kortheidshalve verwijst de Raad naar genoemde uitspraak.
In beroep is namens gedaagde ook aangevoerd dat artikel 4a van het Besluit strijdig is met het gelijkheidsbeginsel. Volgens gedaagde bestaat er geen objectieve rechtvaardigingsgrond voor het verschil in behandeling tussen kleine en grote werkgevers voor het premiejaar 2003. Nu de rechtbank deze grief onbesproken heeft gelaten, dient de Raad hierover alsnog een oordeel te geven.
Allereerst merkt de Raad daarbij op dat niet wordt gedeeld het door gedaagde geponeerde uitgangspunt, dat er - wat de heffing van de gedifferentieerde WAO-premie betreft - tot 2003 geen verschil in behandeling tussen kleine en grote werkgevers bestond. Vanaf de invoering van de gedifferentieerde WAO-premie per 1 januari 1998 is er, zowel wat de minimum- als de maximumpremie betreft, onderscheid gemaakt tussen grote en kleine werkgevers.
De Raad overweegt voorts dat het verschil in effect van het tot 2003 bestaande systeem van premiedifferentiatie in de WAO voor kleine werkgevers onvergelijkbaar is met dat effect voor grote werkgevers. Mede om die reden is er ook altijd sprake geweest van verschil in behandeling tussen beide groepen werkgevers.
Voorts heeft appellant in het bestreden besluit terecht gewezen op het verschil in instroom in de WAO tussen kleine en grote werkgevers.
Uit het voorgaande volgt dat er geen sprake is van gelijke gevallen, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het beroep ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A. Kovács.
MvK26105