ECLI:NL:CRVB:2005:AU5599
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van gedifferentieerde WAO-premie en invloed van eerdere uitspraken op premiehoogte
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie voor appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellante betwist de hoogte van de gedifferentieerde premie, die is vastgesteld op 1,87% voor het premiejaar 2003, en stelt dat eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over de toekenning van WAO-uitkeringen aan twee werkneemsters van haar invloed zouden moeten hebben op de premiehoogte. De rechtbank Zwolle had eerder in deze kwestie al een uitspraak gedaan, waarnaar verwezen wordt.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 november 2002, waarin de gedifferentieerde premie werd vastgesteld. Zij stelt dat de besluiten tot toekenning van WAO-uitkeringen aan de werkneemsters nog niet in rechte vaststaan, waardoor het premiebesluit niet deugdelijke grondslag heeft. De Raad heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat alleen in het geval van toekenningsbesluiten vóór 1 januari 1998 een werkgever kan opkomen tegen een premiebesluit. De Raad concludeert dat de besluiten tot toekenning van WAO-uitkeringen aan de werkneemsters na deze datum zijn genomen, waardoor de regeling van artikel 6 van het Besluit premiedifferentiatie WAO van toepassing is.
De Raad oordeelt dat de eerdere uitspraken van 2004 geen invloed hebben op de hoogte van de gedifferentieerde premie voor het premiejaar 2003. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en openbaar uitgesproken op 27 oktober 2005.