ECLI:NL:CRVB:2005:AU5599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4620 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van gedifferentieerde WAO-premie en invloed van eerdere uitspraken op premiehoogte

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie voor appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellante betwist de hoogte van de gedifferentieerde premie, die is vastgesteld op 1,87% voor het premiejaar 2003, en stelt dat eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over de toekenning van WAO-uitkeringen aan twee werkneemsters van haar invloed zouden moeten hebben op de premiehoogte. De rechtbank Zwolle had eerder in deze kwestie al een uitspraak gedaan, waarnaar verwezen wordt.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 november 2002, waarin de gedifferentieerde premie werd vastgesteld. Zij stelt dat de besluiten tot toekenning van WAO-uitkeringen aan de werkneemsters nog niet in rechte vaststaan, waardoor het premiebesluit niet deugdelijke grondslag heeft. De Raad heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat alleen in het geval van toekenningsbesluiten vóór 1 januari 1998 een werkgever kan opkomen tegen een premiebesluit. De Raad concludeert dat de besluiten tot toekenning van WAO-uitkeringen aan de werkneemsters na deze datum zijn genomen, waardoor de regeling van artikel 6 van het Besluit premiedifferentiatie WAO van toepassing is.

De Raad oordeelt dat de eerdere uitspraken van 2004 geen invloed hebben op de hoogte van de gedifferentieerde premie voor het premiejaar 2003. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en openbaar uitgesproken op 27 oktober 2005.

Uitspraak

04/4620 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen door de rechtbank Zwolle op 14 juli 2004 onder kenmerk 03/539 gewezen en op 16 juli 2004 verzonden uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 september 2005, waar voor appellante is verschenen
R.T. van Baarlen en waar gedaagde zich, met voorafgaand bericht, niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 25 november 2002 heeft gedaagde aan appellante meegedeeld dat de gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2003 1,87 % bedraagt. Bij de vaststelling van dit premiepercentage is rekening gehouden met uitkeringen ingevolge de WAO die gedaagde in het jaar 2001 heeft betaald aan een tweetal voormalige werkneemsters van appellante, [werkneemster 1] en
[werkneemster 2].
Appellante heeft tegen het besluit van 25 november 2002 bezwaar gemaakt, daarbij aanvoerend dat de besluiten tot toekenning van WAO-uitkeringen aan de twee werkneemsters nog niet in rechte vaststaan en het premiebesluit derhalve een deugdelijke motivering en grondslag ontbeert. Bij besluit van 28 maart 2003, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar ongegrond verklaard. Gedaagde heeft appellante erop gewezen dat artikel 6 van het Besluit premiedifferentiatie WAO erin voorziet dat bij wijziging van een WAO-uitkering met terugwerkende kracht de arbeidsongeschiktheidslasten van de werkgever in het jaar waarin de wijziging plaatsvindt worden aangepast.
In beroep heeft appellante opnieuw betoogd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Appellante heeft er daarbij op gewezen dat in de door haar aanhangig gemaakte procedure met betrekking tot de aan [werkneemster 1] toegekende WAO-uitkering de Raad inmiddels uitspraak heeft gedaan en het besluit op bezwaar heeft vernietigd. Zij heeft betoogd dat met de uitspraak van de Raad vaststaat dat de betalingen aan [werkneemster 1] onverschuldigd zijn gedaan en derhalve geen grondslag kunnen vormen voor het bestreden premiebesluit.
Appellante heeft dit betoog in hoger beroep herhaald, daaraan toevoegend dat inmiddels ook het door appellante ingestelde beroep tegen de toekenning van een WAO-uitkering aan [werkneemster 2] heeft geleid tot vernietiging van het besluit op bezwaar door de rechtbank. Ter zitting heeft appellante nog gesteld van gedaagde een brief te hebben ontvangen waarin is aangegeven dat met de uitspraak van de Raad inzake de toekenning van WAO-uitkering aan
[werkneemster 1] ook het primaire besluit is vernietigd.
In geding is de vraag of de in 2004 gewezen uitspraken in de door appellante gevoerde procedures met betrekking tot de toekenning van WAO-uitkeringen van invloed zijn op de hoogte van de gedifferentieerde premie voor het premiejaar 2003.
De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, ontkennend.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de Raad met de uitspraak van 22 januari 2004 (gepubliceerd in
USZ 2004/97), waar appellante zich op heeft beroepen, vastgesteld dat alleen in het geval een toekenningsbesluit ingevolge de WAO vóór 1 januari 1998 is genomen de werkgever in een geschil met betrekking tot het premiebesluit kan opkomen tegen in een zijn ogen niet terechte toekenning van WAO-uitkering of een te hoge betaling en artikel 87e WAO buiten toepassing blijft. Voor besluiten die genomen zijn na 1 januari 1998 geldt de regeling van artikel 6, eerste lid, van het Besluit premiedifferentiatie WAO.
Niet in geschil is dat de besluiten waarbij aan [werkneemster 1] en [werkneemster 2] WAO-uitkeringen zijn toegekend dateren van na 1 januari 1998.
De door appellante gevoerde procedures tegen de toekenning van WAO-uitkeringen aan [werkneemster 1] en
[werkneemster 2] hebben nog niet geleid tot besluiten van gedaagde waarbij die uitkeringen zijn ingetrokken of herroepen. Zoals appellante ter zitting zelf heeft aangegeven berust de door haar aangehaalde brief van gedaagde voorzover daarin wordt gesproken over een vernietiging van het primaire besluit ten gevolge van de uitspraak van de Raad op een misverstand en moet ervan worden uitgegaan dat vooralsnog zowel het besluit waarbij aan [werkneemster 1] een WAO-uitkering is toegekend als het besluit waarbij [werkneemster 2] in het genot van een WAO-uitkering is gesteld, in stand is gebleven.
Voorts geldt dat indien de toekenningsbesluiten door gedaagde worden herroepen, appellante op de voet van artikel 6, eerste lid, van het Besluit premiedifferentiatie WAO hetgeen in het premiejaar 2003 teveel aan premie is betaald in mindering gebracht ziet worden op de premie die zij is verschuldigd in het jaar waarin tot herziening wordt besloten.
Gezien het vorenstaande treft het hoger beroep geen doel en dient de aangevallen uitspraak bevestigd te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter, en mr. R.C. Stam en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van
mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A. Kovács.