ECLI:NL:CRVB:2005:AU5570
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling indeling bedrijf in categorie kleine werkgevers en verschuldigde WAO-premie
In deze zaak heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2004, waarin het beroep gegrond werd verklaard en het bestreden besluit werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat artikel 4a van het Besluit premiedifferentiatie WAO, dat de opslag of korting voor kleine werkgevers op nihil stelde, in strijd was met artikel 78 van de WAO en daarom buiten toepassing moest blijven.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard. Hij verwijst naar een eerdere uitspraak van de Raad van 24 februari 2005, waarin een vergelijkbare kwestie werd behandeld. Gedaagde had aangevoerd dat artikel 4a van het Besluit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat er geen objectieve rechtvaardigingsgrond zou zijn voor het verschil in behandeling tussen kleine en grote werkgevers. De Raad oordeelt echter dat er altijd een verschil in behandeling is geweest tussen deze groepen werkgevers, zowel in de minimum- als de maximumpremie, sinds de invoering van de gedifferentieerde WAO-premie per 1 januari 1998.
De Raad concludeert dat er geen sprake is van gelijke gevallen en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van gedaagde wordt ongegrond verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 27 oktober 2005, in aanwezigheid van de griffier.