ECLI:NL:CRVB:2005:AU5168
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- A.W.M. van Bommel
- B.M. van Dun
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WW-uitkering op grond van referte-eis
In deze zaak gaat het om de afwijzing van de aanvraag van appellante voor een (aanvullende) WW-uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellante, die in dienst was van BTA Holding BV, werd op 1 juli 2001 ontslagen om bedrijfseconomische redenen. De aanvraag voor een WW-uitkering werd op 18 september 2001 afgewezen omdat appellante niet als werkloos werd beschouwd, aangezien er geen ontslagvergunning was afgegeven en zij recht had op doorbetaling van loon. Appellante heeft vervolgens een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gehad bij B&A Loopbaanconsulting & Mobiliteitsprojecten, maar werd op 23 april 2002 arbeidsongeschikt. Op 27 mei 2003 werd haar aanvraag voor een (aanvullende) WW-uitkering opnieuw afgewezen, ditmaal op basis van de referte-eis in artikel 17 van de WW. De Raad oordeelde dat appellante in de 39 weken voorafgaand aan haar werkloosheid niet aan de vereiste 26 weken arbeid had voldaan.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad stelde vast dat de werkzaamheden die appellante na haar ontslag bij BTA zou hebben verricht, niet als arbeid in loondienst konden worden aangemerkt. Ook de stelling van appellante dat zij recht had op een WW-uitkering wegens betalingsonmacht werd verworpen, omdat er geen aanvraag voor was ingediend. De Raad concludeerde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.