ECLI:NL:CRVB:2005:AU4515
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- C. van Viegen
- S.W. van Osch-Leysma
- Rechtspraak.nl
Beëindiging bijstandsuitkering wegens overschrijding van de voor betrokkene geldende vermogensgrens
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bijstandsuitkering van appellant, die gedurende vele jaren een bijstandsuitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De zaak is ontstaan nadat tijdens een heronderzoek in oktober 2002 bleek dat het onroerend goed van appellant, een pand dat hij zelf had opgeknapt, een waarde had bereikt die de voor hem geldende vermogensgrens overschreed. Gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, legde appellant de verplichting op om dit vermogen aan te spreken binnen een termijn van zes maanden, waarna de bijstand zou worden beëindigd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar zijn bezwaren zijn door de rechtbank ongegrond verklaard.
De Raad overweegt dat appellant niet heeft voldaan aan de opgelegde verplichting en dat hij op de hoogte was van de consequenties. Appellant heeft aangevoerd dat hij psychisch niet in staat is afstand te doen van het pand, dat hij als zijn levenswerk beschouwt. De Raad oordeelt echter dat de verklaring van de psychiater onvoldoende grond biedt om te concluderen dat gedaagde niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid. De Raad bevestigt dat de beëindiging van de bijstandsuitkering terecht is opgelegd, gezien de ruime overschrijding van de vermogensgrens.
De Raad wijst ook het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel af. Er was geen sprake van een ondubbelzinnige toezegging van gedaagde dat de vermogenspositie van appellant geen gevolgen zou hebben voor zijn recht op bijstand. De Raad concludeert dat de beëindiging van de bijstandsuitkering per 1 september 2003 op goede gronden is gehandhaafd en bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank.