ECLI:NL:CRVB:2005:AU4343
Centrale Raad van Beroep
Bevestiging van eerdere uitspraak inzake weigering terug te komen op besluiten tot oplegging van geldelijke bijdragen
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2005, gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Financiën tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de weigering van het Uwv om terug te komen op een twaalftal onherroepelijke besluiten uit 1997, waarbij geldelijke bijdragen werden opgelegd op basis van het inmiddels vervallen artikel 59i van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. De uitspraak volgt op een eerdere beslissing van de Raad van 9 juni 2004, waarin de zaak was terugverwezen naar de rechtbank.
De Raad oordeelt dat het Uwv niet gehouden was om op basis van nieuw gebleken feiten een ander besluit te nemen. De appellant, de Staatssecretaris, had aangevoerd dat er nieuwe omstandigheden waren die aanleiding zouden moeten geven tot heroverweging van de eerdere besluiten. Echter, de Raad concludeert dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de malusoplegging te herzien. De Raad bevestigt dat de rechtbank geen onjuiste uitleg heeft gegeven aan eerdere uitspraken en dat de drempelwerking van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv toestond om af te zien van een hoorzitting.
De uitspraak benadrukt het belang van de dwingendrechtelijke termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht en bevestigt dat de bestuursrechter zich dient te beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, dat betrekking heeft op proceskostenveroordeling.