ECLI:NL:CRVB:2005:AU2884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4150 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand studiekosten door gemeente Rijswijk

In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 2 juli 2003 had geoordeeld over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor studiekosten door gedaagde. De aanvraag was afgewezen op de grond dat er geen sprake was van noodzakelijke kosten volgens artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet. Gedaagde had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar was niet gehoord voordat het bezwaar ongegrond werd verklaard door de gemeente op 17 mei 2002. De rechtbank oordeelde dat gedaagde ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, maar liet de rechtsgevolgen van de afwijzing in stand, omdat de aanvraag terecht was afgewezen.

Appellant, de gemeente Rijswijk, was het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en stelde dat er principiële redenen waren om in hoger beroep te gaan. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er geen geschil meer bestond over de afwijzing van de aanvraag, aangezien gedaagde geen hoger beroep had ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellant geen procesbelang had bij een beslissing op het hoger beroep, omdat de rechtsgevolgen van de afwijzing al in stand waren gelaten. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

03/4150 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. R.J.J. Reijnierse, werkzaam bij de gemeente Rijswijk, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 juli 2003, reg.nr. 02/02404 ABW.
Het geding is behandeld ter zitting van 9 augustus 2005, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Reijnierse, en waar gedaagde niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 1 maart 2002 heeft appellant de aanvraag van gedaagde om bijzondere bijstand voor studiekosten afgewezen op de grond dat geen sprake is van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet.
Bij brief van 11 april 2002 heeft gedaagde tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Alvorens op het bezwaar te beslissen heeft appellant gedaagde niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Bij besluit van 17 mei 2002 heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 mei 2002 vernietigd, de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten en beslissingen gegeven inzake proceskosten en griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen sprake is, zodat gedaagde ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord zoals artikel 7:2, eerste lid, van de Awb voorschrijft. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen in stand gelaten op de grond dat de aanvraag om bijzondere bijstand terecht is afgewezen.
Appellant kan zich om principiële redenen niet verenigen met het oordeel dat gedaagde ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord en de daarmee verband houdende gegrondverklaring van het beroep en beslissing inzake proceskosten. Ook verlangt appellant duidelijkheid in verband met de afhandeling van nog lopende bezwa-ren in andere zaken van gedaagde.
De Raad stelt voorop dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 17 mei 2002 in stand heeft gelaten en dat gedaagde daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld. Er bestaat derhalve geen geschil meer over de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand. Het belang van het verkrijgen van een principiële uitspraak terzake van de door appellant gevolgde handelwijze en de in dit geval daaraan door de rechtbank verbonden consequenties kan niet als een in rechte te honoreren belang worden aangemerkt. Het voorgaande betekent dat appellant geen procesbelang heeft bij een beslissing van de Raad op het hoger beroep.
Dit brengt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat van de gemeente Rijswijk een griffierecht van € 414,-- wordt geheven.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2005.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) L. Jörg.
EK3008