ECLI:NL:CRVB:2005:AU2729

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3746 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning ziekengeld wegens benadelingshandeling

In deze zaak gaat het om de weigering van de toekenning van ziekengeld aan appellant door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 30 januari 2001 ziek meldde, werd op 6 februari 2001 op staande voet ontslagen. Het Uwv weigerde hem ziekengeld toe te kennen, omdat er sprake zou zijn van een benadelingshandeling. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de rechtbank Maastricht verklaarde het beroep ongegrond. Hierop ging appellant in hoger beroep, vertegenwoordigd door mr. F.E.H.M. van Aken, advocaat te Geleen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat appellant geen belang meer had bij de handhaving van het hoger beroep. Dit kwam voort uit een nieuw besluit van het Uwv op 1 november 2004, waarin de aanvraag van appellant om ziekengeld werd afgewezen, omdat zijn dienstverband per 6 februari 2001 niet was beëindigd en hij recht had op doorbetaling van loon. Appellants gemachtigde had aangegeven dat het nadere besluit correct was en verzocht om een proceskostenveroordeling ten laste van het Uwv.

De Raad oordeelde dat er termen aanwezig waren om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,- bedroegen voor verleende rechtsbijstand in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 14 september 2005, waarbij de Raad het Uwv ook verplichtte om het betaalde griffierecht van € 109,23 aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

02/3746 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 1 juni 2001 is appellant vanwege gedaagde in kennis gesteld van een besluit (het bestreden besluit) ter uitvoering van de Ziektewet.
De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 4 juni 2002 (AWB 01/909 ZW) het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. F.E.H.M. van Aken, advocaat te Geleen, van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft bij brieven van 28 oktober 2002 en 13 januari 2003 van de zijde van appellant nadere informatie ontvangen.
Naar aanleiding van deze laatste informatie heeft gedaagde op 1 november 2004 ten aanzien van appellant een nieuw besluit ter uitvoering van de Ziektewet genomen en de Raad hiervan een kopie doen toekomen.
Partijen hebben de Raad toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
II. MOTIVERING
Appellant, die zich op 30 januari 2001 bij zijn werkgever heeft ziek gemeld, is op
6 februari 2001 op staande voet ontslagen.
Bij besluit van 12 maart 2001 heeft gedaagde geweigerd aan appellant per
6 februari 2001 ziekengeld toe te kennen, omdat sprake zou zijn van een benadelingshandeling.
Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van een door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 18 december 2002 gewezen arrest, waarbij het aan appellant op 6 februari 2001 gegeven ontslag op staande voet is vernietigd, heeft gedaagde op 1 november 2004 een nieuw besluit afgegeven. Daarbij is de aanvraag van appellant om toekenning van uitkering krachtens de Ziektewet per 6 februari 2001 afgewezen, omdat zijn dienstverband per die datum niet is beëindigd en hij recht heeft op doorbetaling van loon.
Appellants gemachtigde heeft bij brief van 29 december 2004 aan de Raad meegedeeld dat het nadere besluit van 1 november 2004 om hem niet in aanmerking te brengen voor ziekengeld correct is. Hij heeft bij deze brief de Raad verzocht een proceskostenveroordeling ten laste van het Uwv uit te spreken en het hoger beroep slechts in die zin nog gehandhaafd.
De Raad stelt gezien het vorenstaande vast dat appellant geen belang meer heeft bij handhaving van het hoger beroep, zodat hij hierin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal
€ 966,-.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 109,23,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.C. Bruning en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
RG