ECLI:NL:CRVB:2005:AU2726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3387 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZ-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAZ-uitkering van appellant, die sinds 1991 zelfstandig handelaar en reparateur van mechanische muziekinstrumenten is. Appellant had in 1997 rug- en heupklachten en diende een aanvraag in voor een WAZ-uitkering, die hem met ingang van 31 mei 1998 werd toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn uitkering per 31 juli 1999 in te trekken. De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard.

De Raad heeft de zaak behandeld op zittingen in februari en juni 2005, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. U. van Ophoven. De Raad heeft deskundigenrapporten laten opstellen, waaronder een rapport van orthopedisch chirurg K. Schäffer, die concludeerde dat appellant in staat was om lichte werkzaamheden te verrichten. De deskundige vond geen duidelijke afwijkingen die de chronische pijnklachten van appellant konden verklaren en concludeerde dat appellant op de datum in geding in staat moest worden geacht de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten.

De Raad oordeelt dat de intrekking van de WAZ-uitkering terecht is gebeurd, omdat er geen reden is om te twijfelen aan de arbeidskundige gegevens die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan op 14 september 2005.

Uitspraak

01/3387 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 15 oktober 1999 is appellant vanwege gedaagde in kennis gesteld van een ten aanzien van hem genomen besluit (hierna: het bestreden besluit) ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 1 mei 2001 (99/2186 WAZ) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek, heeft als opvolgend gemachtigde van appellant een aanvullend beroepschrift ingediend en de Raad ter aanvulling van de gronden bij verschillende brieven medische rapporten doen toekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en een commentaar van een bezwaarverzekeringsarts ingezonden.
Op verzoek van de Raad heeft K. Schäffer, orthopedisch chirurg te Apeldoorn, als deskundige op 26 november 2004 een rapport uitgebracht. Naar aanleiding hiervan heeft appellants gemachtigde de Raad bij brief van 8 februari 2005 nog enkele medische rapporten doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 16 februari 2005, waar appellant is verschenen bij gemachtigde mr. Van Ophoven, voornoemd, en waar gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
Na heropening van het onderzoek heeft voornoemde deskundige desgevraagd bij brief van 13 april 2005 gereageerd op de door appellants gemachtigde ingebrachte medische gegevens.
De Raad heeft van appellants gemachtigde nog verschillende medische stukken ontvangen.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad van 22 juni 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant, sinds 1991 zelfstandig handelaar in en reparateur van mechanische muziekinstrumenten, heeft op 19 augustus 1997 bij gedaagde een aanvraag ingediend om uitkering ingevolge de WAZ. Appellant was toen bekend met rug- en heupklachten, waarvoor hij sinds juni 1997 in revalidatiebehandeling was.
Naar aanleiding hiervan is aan appellant met ingang van 31 mei 1998 een uitkering ingevolge de WAZ toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Op 6 april 1999 is appellant opnieuw gezien door een verzekeringsarts, die bij onderzoek geen duidelijke afwijkingen ter verklaring van de chronische pijnklachten vond en appellant in staat achtte om lichte werkzaamheden te verrichten. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van het vastgestelde belastbaarheidspatroon voor appellant functies geselecteerd, waarmee hij een zodanig inkomen kon verdienen dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAZ.
Bij besluit van 31 mei 1999 is de aan appellant toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 31 juli 1999 ingetrokken.
Namens appellant is tegen dat besluit bezwaar gemaakt, waarbij onder meer een verklaring van zijn huisarts en een rapport van de hem behandelend revalidatie-arts is overgelegd. De betrokken verzekeringsarts zag in deze medische gegevens echter geen reden voor een ander standpunt.
Bezwaarverzekeringsarts J.H.N. Verheijen heeft vervolgens op 13 oktober 1999 een rapport uitgebracht en daarin gelet op de beschikbare gegevens van de behandelend sector geconcludeerd dat er geen grond is om van het primaire besluit af te wijken.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar vervolgens ongegrond verklaard.
De Raad staat in dit geding voor de beantwoording van de vraag of gedaagde terecht heeft besloten om de aan appellant toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 31 juli 1999 in te trekken.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigd. De door de Raad geraadpleegde deskundige heeft in zijn rapport samenvattend geconcludeerd dat appellant al jaren last heeft van therapieresistente lage rugklachten, maar dat bij algemeen lichamelijk onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden. Wel zijn bij röntgenologisch onderzoek in februari 2003 aan de cervicale en lumbale wervelkolom enige degeneratieve afwijkingen aangetoond naast het beeld van een kalkarm skelet. In verband met deze gegeneraliseerde osteoporose is appellant onder behandeling bij een internist.
De deskundige heeft ook bij zijn eigen onderzoek, waartoe opnieuw X-foto’s zijn gemaakt, geen evidente afwijkingen in kracht en functie gevonden aan de wervelkolom en bovenste en onderste extremiteiten en heeft, lettend op de veelheid aan beschikbare medische gegevens, in zijn rapport geconcludeerd dat hij zich volledig kan verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Volgens de deskundige moest appellant op 31 juli 1999 in staat worden geacht tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. In reactie op de door appellants gemachtigde ingebrachte medische gegevens, welke betrekking hebben op de bij appellant vastgestelde familiaire osteoporose, heeft voornoemde deskundige bij brief van 13 april 2005 uiteengezet, dat appellants klachten tendomyogeen en arthrogeen van aard zijn en niet passen bij osteoporose. De deskundige handhaafde dan ook zijn conclusie, dat weliswaar enige degeneratieve afwijkingen zijn aangetoond, maar dat deze niet zodanig zijn, dat appellant op de datum in geding niet in staat moest worden geacht tot het verrichten van vorenbedoelde werkzaamheden.
De Raad kent aan het uitvoerig gemotiveerde rapport van voornoemde deskundige beslissende betekenis toe en ziet in hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd geen reden om diens conclusie, die ook na heroverweging gemotiveerd is gehandhaafd, niet te volgen.
Nu er voorts geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de arbeidskundige gegevens die ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.C. Bruning en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
RG