[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, werkzaam bij de FNV Ledenservice te Groningen, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Leeuwarden, reg.nr. 03/393 WW, op 15 januari 2004 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 juli 2005, waar appellante niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. G.A. Tellinga, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Appellante is op 7 november 2001 door haar werkgever YMCA centrum het Kollumeroord B.V. (hierna: YMCA) met terugwerkende kracht ontslag aangezegd per 20 september 2001. Vanaf 1 oktober 2001 is haar geen loon meer uitbetaald. Appellante heeft de nietigheid van dit ontslag ingeroepen. Bij uitspraak van de kantonrechter van 24 mei 2002 is YMCA veroordeeld tot betaling van het salaris over de maanden oktober 2001 tot en met april 2002 en tot doorbetaling van loon totdat rechtsgeldig een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst. Daarnaast is YMCA veroordeeld tot feitelijke tewerkstelling van appellante. Omdat YMCA loon heeft betaald noch appellante te werk heeft gesteld, heeft appellante een aanvraag om een WW-uitkering ingediend.
Gedaagde heeft de op 11 februari 2002 aangevraagde WW-uitkering geweigerd omdat appellante niet werkloos is geworden nu het ontslag niet rechtsgeldig is. Gedaagde heeft de aan appellante verstrekte voorschotten over de periode 1 oktober 2001 tot en met 26 mei 2002 ten bedrage van € 7.827,80 teruggevorderd. Tegen deze besluiten heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
Op 1 augustus 2002 is YMCA failliet verklaard. Bij formulier van 14 oktober 2002 heeft appellante een aanvraag om overname van loonbetaling ingediend. Bij besluit van
22 oktober 2002 heeft gedaagde het verzoek om overname van de loonbetaling afgewezen op de grond dat YMCA per 1 mei 2002 is overgenomen door de Stichting Watersport- en Natuurcentra “Het Kollumeroord” (hierna: de Stichting) ten gevolge waarvan deze nieuwe werkgever de betalingsverplichtingen van de oude werkgever dient over te nemen.
Bij het bestreden besluit van 27 februari 2003 heeft gedaagde, na bezwaar, dit standpunt gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat uit de stukken genoegzaam is gebleken dat YMCA per 1 mei 2002 volledig door de Stichting is overgenomen. Dit betekent, gelet op het vonnis van de kantonrechter, dat appellante bij YMCA in dienst is gebleven. Op het moment van de overname zijn de rechten en verplichtingen die uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiden in beginsel overgegaan op de Stichting, met hoofdelijke aansprakelijkheid gedurende één jaar voor YMCA.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat YMCA vanaf september 2001 al geen loon meer betaalde. Naar aanleiding daarvan heeft appellante stappen tegen haar werkgever ondernomen, die hebben geleid tot het vonnis van de kantonrechter van 24 mei 2002. Dat wordt nu tegen haar gebruikt nu is uitgesproken dat de dienstbetrekking voortduurde, zodat zij in dienst zou zijn gekomen van de Stichting. Appellante heeft niet eerder dan tijdens het faillissement vernomen dat sprake zou zijn van overgang van onderneming. De curator van YMCA en de Stichting bestrijden ook dat sprake is van overgang van onderneming. Appellante heeft gesteld dat zij voldoende heeft gedaan om duidelijkheid te krijgen. Volgens appellante kan van een werknemer niet worden verwacht dat deze zich stort in allerlei juridische procedures waarvan de uitkomst onzeker is.
De Raad overweegt als volgt.
In hoger beroep spitst het geschil tussen partijen zich toe op de vraag of gedaagde terecht de overneming van loonbetalingen ingevolge Hoofdstuk IV van de WW heeft geweigerd op de grond dat sprake is van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 van het Burgerlijk Wetboek, en of appellante derhalve haar vordering aan de Stichting had moeten richten.
De Raad beantwoordt deze vraag evenals de rechtbank bevestigend en kan zich verenigen met de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd met betrekking tot de door haar bevestigend beantwoorde vraag of de verplichtingen van YMCA overgegaan zijn op de Stichting. Appellante had toen ook de mogelijkheid om op betrekkelijk eenvoudige wijze van de Stichting betaling te verlangen van hetgeen YMCA aan haar schuldig is gebleven. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, bevat in vergelijking met hetgeen eerder naar voren is gebracht geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten zodat de Raad kan volstaan met een verwijzing naar dat oordeel.
De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. B.M. van Dun, als leden, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005.