ECLI:NL:CRVB:2005:AU2577
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering door eigen toedoen van de werkloze
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin haar beroep tegen de weigering van een WW-uitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 juli 2005, waarbij partijen niet aanwezig waren. De Raad beoordeelt het geschil aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen die golden ten tijde van de aanvraag.
De arbeidsovereenkomst van appellante met haar werkgever werd ontbonden door de kantonrechter op verzoek van de werkgever, met ingang van 1 juli 2002. Appellante diende op 20 juni 2002 een aanvraag in voor een WW-uitkering, maar deze werd op 25 juli 2002 geweigerd. De reden voor de weigering was dat appellante verwijtbaar werkloos was geworden, doordat zij door eigen toedoen geen passende arbeid had behouden. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg was van een opeenvolging van incidenten, waaronder het niet nakomen van ziekmeldingsvoorschriften en slechte bereikbaarheid van appellante. De rechtbank concludeerde dat gedaagde terecht had vastgesteld dat appellante door eigen toedoen geen passende arbeid had behouden. De Raad onderschrijft deze overwegingen en komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij appellante niet in haar gelijk is gesteld.