[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft J.F.T. de Bruyn hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 23 oktober 2003, reg.nr. 03/19 WVG.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 16 augustus 2005, waar appellant niet is versche-nen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. M. van Hirtum, werkzaam bij gedaagde.
Appellant, die lijdt aan de ziekte van Crohn en nierproblemen heeft, heeft een stoma dat diverse keren per dag verschoond moet worden. Op 4 augustus 2000 heeft appellant gedaagde verzocht om hem een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassingen te verlenen op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Appellant heeft daarbij aangegeven dat in zijn (huur)woning geen geschikte ruimte aanwezig is om zich
- in verband met zijn stoma - te verschonen.
In het kader van deze aanvraag heeft de ergotherapeutisch adviseur R. Thomassen op 21 september 2000 een door de revalidatie-arts H.M.C. Verstappen akkoord bevonden advies uitgebracht waarin, evenals in zijn nader advies van 20 november 2001, wordt geadviseerd een stomatoilet te plaatsen in de badkamer op de eerste verdieping van de woning van appellant. Naar aanleiding van de wensen van appellant is in laatstgenoemd advies aangegeven dat het ligbad in de badkamer gehandhaafd kan blijven en dat (slechts) een deel van de ingebouwde kast van de slaapkamer bij de badkamer getrokken moet worden.
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft gedaagde overeenkomstig deze adviezen en de op basis daarvan door bouwbedrijven uitgebrachte offertes een tegemoetkoming in de kosten voor de woningaanpassing toegekend tot een bedrag van € 5.268,97.
In bezwaar heeft appellant aangegeven dat plaatsing van een stomatoilet op zolder zijn voorkeur heeft en dat door gedaagde is toegezegd dat daarvoor een tegemoetkoming zou worden verstrekt.
Bij besluit op bezwaar van 27 november 2002 heeft gedaagde het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde aangegeven dat plaatsing van de stoma-toilettafel in de badkamer de goedkoopste adequate voorziening is, dat gedaagde met de aan appellant toegekende vergoeding voldoet aan de in artikel 3 van de Wvg aan gedaagde opgedragen zorgplicht en dat in het kader daarvan geen rekening gehouden hoeft te worden met alle bij de betrokken gehandicapte levende wensen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 november 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep, op goeddeels dezelfde als de in bezwaar en in eerste aanleg aangevoerde gronden, tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of gedaagde met de aan appellant toegekende vergoeding voor woningaanpassing, zijnde € 5.268,97, kon volstaan.
Evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak, met de strekking waarvan de Raad zich verenigt, is de Raad van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Niet in geschil is dat appellant aantoonbare belemmeringen op grond van ziekte of gebrek ondervindt, die het normale gebruik van zijn woning belemmeren en als gevolg waarvan een woningaanpassing in de vorm van plaatsing van een stoma-toilettafel nodig is.
Uit de toepasselijke bepalingen van de Verordening voorzieningen gehandicapten Helmond (de Verordening) - met welke Verordening gedaagde invulling heeft gegeven aan de hem in artikel 2 van de Wvg opgedragen taak regels vast te stellen voor de verlening van voorzieningen aan de in de gemeente wonende gehandicapten - volgt dat gedaagde als uitgangspunt hanteert dat een voorziening slechts kan worden toegekend indien die als goedkoopste adequate oplossing kan worden aangemerkt.
De Raad stelt vast dat uit de gedingstukken, waaronder de adviezen van Thomassen en notities van gedaagde van contacten met bouwbedrijven en de verhuurder van de woning, blijkt dat de door appellant gewenste plaatsing van de stoma-toilettafel op de zolder van zijn (huur)woning niet kan worden aangemerkt als de goedkoopste adequate oplossing. Met de plaatsing van de stoma-toilettafel op zolder zijn naar het oordeel van de Raad beduidend hogere kosten gemoeid dan met plaatsing van de stoma-toilettafel in de badkamer, omdat daarbij plaatsing van een vaste trap naar zolder noodzakelijk is.
De Raad wijst er - mede in verband met de door appellant aangegeven praktische problemen bij plaatsing van de stoma-toilettafel in de badkamer - op dat, zoals gedaagde in het besluit van 27 november 2002 ook heeft aangegeven, naar vaste jurisprudentie geen rekening gehouden hoeft te worden met alle bij de betrokken gehandicapte levende wensen. Gelet op het in de Verordening neergelegde primaat van de goedkoopste adequate voorziening mag van appellant worden verlangd bepaalde beperkingen voor lief te nemen.
Wat betreft de grief van appellant dat door een Wvg-consulent is toegezegd dat een tegemoetkoming zou worden verstrekt voor de gewenste plaatsing van de stoma-toilettafel op de zolder overweegt de Raad dat daarvoor in de voorhanden zijnde geding-stukken geen aanknopingspunten zijn te vinden.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
EK3008