ECLI:NL:CRVB:2005:AU2448
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Stam
- M.C.M. van Laar
- E. Aardema
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van beroep door vennootschap onder firma in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een beroep ingesteld door een vennootschap onder firma. De appellant, die in persoon beroep had ingesteld, was vennoot van de vennootschap onder firma [naam v.o.f.]. De zaak was eerder behandeld door de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep ongegrond had verklaard. De Raad overwoog dat de hoedanigheid van belanghebbende in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen voorbehouden is aan natuurlijke en rechtspersonen, maar ook voor vennootschappen onder firma. Echter, de Raad oordeelde dat de appellant niet in zijn hoedanigheid als vennoot het beroep had ingesteld, maar uitdrukkelijk in persoon. Dit leidde tot de conclusie dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij niet als rechtsopvolger van de vennootschap kon worden beschouwd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep niet-ontvankelijk. Tevens werd gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die waren begroot op € 322,--. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om in de juiste hoedanigheid beroep in te stellen, vooral in het kader van vennootschappen onder firma.