ECLI:NL:CRVB:2005:AU2448

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3336 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep door vennootschap onder firma in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een beroep ingesteld door een vennootschap onder firma. De appellant, die in persoon beroep had ingesteld, was vennoot van de vennootschap onder firma [naam v.o.f.]. De zaak was eerder behandeld door de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep ongegrond had verklaard. De Raad overwoog dat de hoedanigheid van belanghebbende in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen voorbehouden is aan natuurlijke en rechtspersonen, maar ook voor vennootschappen onder firma. Echter, de Raad oordeelde dat de appellant niet in zijn hoedanigheid als vennoot het beroep had ingesteld, maar uitdrukkelijk in persoon. Dit leidde tot de conclusie dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij niet als rechtsopvolger van de vennootschap kon worden beschouwd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep niet-ontvankelijk. Tevens werd gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die waren begroot op € 322,--. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om in de juiste hoedanigheid beroep in te stellen, vooral in het kader van vennootschappen onder firma.

Uitspraak

04/3336 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch onder kenmerk 02/2920 op 13 mei 2004 tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 21 juli 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Op 29 november 2001 heeft gedaagde aan de vennootschap onder firma [naam v.o.f.] te [vestigingsplaats] ([naam v.o.f.]) op de jaren 1999 tot en met juni 2001 betrekking hebbende correctienota’s gezonden. Het hiertegen ingestelde bezwaar is bij het thans bestreden, aan [naam v.o.f.] gerichte besluit van 27 september 2002 ongegrond verklaard.
Het inleidend beroep is ingesteld namens appellant in persoon. De rechtbank heeft dat beroep ongegrond verklaard.
De Raad overweegt ambtshalve het volgende.
De hoedanigheid van belanghebbende in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is niet voorbehouden aan natuurlijke personen en rechtspersonen. Voor een vennootschap onder firma staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open, mits haar belang rechtstreeks bij het door haar bestreden besluit is betrokken en ook overigens aan de vereisten voor ontvankelijkheid is voldaan.
Het thans bestreden besluit is genomen op het bezwaar van [naam v.o.f.] en gericht aan [naam v.o.f.]. Hoewel appellant als vennoot een materieel belang heeft bij dat besluit, heeft hij niet in die hoedanigheid of namens [naam v.o.f.] het inleidend beroep ingesteld, maar uitdrukkelijk in persoon. De Raad kan de rechtbank niet volgen in haar oordeel dat appellant als rechtsopvolger van [naam v.o.f.] is te beschouwen, nu de stukken voor dat oordeel onvoldoende grondslag bieden. Gelet op de artikelen 7:1, eerste lid, en 8:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang bezien, is appellant niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Daarom zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen en, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het inleidend beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Gedaagde zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, wegens de aan appellant verleende rechtshulp begroot op € 322,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat gedaagde aan appellant het betaalde griffierecht van € 102,-- vergoedt.
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Aldus gegeven door mr. R.C. Stam als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en prof. mr. E. Aardema als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2005.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.