ECLI:NL:CRVB:2005:AU2347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/975 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op WW-uitkering en beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt

In deze zaak gaat het om de ontzegging van het recht op een WW-uitkering aan appellant door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellant had een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, maar deze werd afgewezen omdat hij niet als werkloos kon worden aangemerkt, aangezien hij niet beschikbaar was om werk te aanvaarden. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van gedaagde ongegrond verklaard. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW). Tijdens de zitting werd door gedaagde aangevoerd dat niet ondubbelzinnig vaststaat dat appellant zich niet beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit van gedaagde niet in rechte stand kan houden, omdat er onvoldoende bewijs is dat appellant niet beschikbaar is voor werk. De Raad vernietigt het besluit van 13 maart 2003 en de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Gedaagde wordt opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij ook aandacht moet worden besteed aan mogelijke schadevergoeding aan appellant. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.932,-- bedragen, en moet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het griffierecht van appellant vergoeden. De uitspraak is gedaan op 24 augustus 2005 door de Centrale Raad van Beroep, met mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. C.P.J. Goorden en mr. B.M. van Dun als leden.

Uitspraak

04/975 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2004, nr. WW 03/1316-ZWI, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft gedaagde een stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 juli 2005 waar voor appellant is verschenen
mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J. Samsom, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.1. Appellant ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 12 augustus 2002 is de mate van appellants arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 15 tot 25%. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
2.2. Op 10 oktober 2002 heeft appellant bij gedaagde een aanvraag voor een uitkering ingevolge de WW ingediend. Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft gedaagde appellant met ingang van 9 oktober 2002 het recht op WW-uitkering ontzegd omdat hij niet kan worden aangemerkt als werkloos in de zin van de WW, nu hij niet beschikbaar is om werk te aanvaarden. Het bezwaar tegen dit besluit is bij het bestreden besluit van
13 maart 2003 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Ter zitting heeft gedaagde naar voren gebracht dat, gezien de opgave van sollicitaties die gedaagde op verzoek van de Raad in het geding heeft gebracht, niet ondubbelzinnig vaststaat dat appellant door houding en gedrag duidelijk heeft doen blijken dat hij zich niet voor arbeid op de arbeidsmarkt beschikbaar stelt. Het bestreden besluit wordt deswege niet gehandhaafd door gedaagde.
4.2. Gelet op hetgeen gedaagde dienaangaande heeft aangevoerd is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit niet in rechte stand kan houden, zodat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dit besluit in stand is gelaten.
5. Gedaagde zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij zal hij tevens aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden.
6. De Raad ziet aanleiding gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar tot een bedrag van € 644,--, in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,-- en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--, steeds aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 13 maart 2003;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1932,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in het totaal € 119,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. C.P.J. Goorden en mr. B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van S. l’Ami als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) S. l’Ami.
RW318