ECLI:NL:CRVB:2005:AU2190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6155 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om aanpassing van een autostoel in het kader van WVG-vervoersvoorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 30 oktober 2003 het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om aanpassing van een autostoel ongegrond verklaarde. Appellant, vertegenwoordigd door mr. L.A. van Kan, had de aanvraag ingediend bij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen. De aanvraag werd afgewezen op basis van een medisch advies van de arts A.H.J. Olijhoek van de GGD, waarin werd gesteld dat appellant geen objectief aantoonbare medische redenen had om geen gebruik te maken van het collectief vervoer. In plaats daarvan werd appellant een OV-taxi aangeboden als de goedkoopste adequate voorziening.

Tijdens de zitting op 16 augustus 2005, waar appellant in persoon verscheen en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. P. Koenhen, werd het geschil besproken. Appellant voerde aan dat hij door benauwdheidsklachten, veroorzaakt door rooklucht, geen gebruik kan maken van de OV-taxi. Ter ondersteuning van zijn standpunt overhandigde hij een brief van arts A. Borgmeyer-Hoelen. Gedaagde reageerde met een aanvullend sociaal-medisch advies van Olijhoek, waarin de eerdere conclusies werden herbevestigd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant ten tijde van het geding in staat was om gebruik te maken van de OV-taxi, en bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank. De Raad vond geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De beslissing werd op 7 september 2005 openbaar uitgesproken, waarbij de Raad zich verenigde met de eerdere oordelen en de medische adviezen als leidraad nam voor de uitspraak.

Uitspraak

03/6155 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. L.A. van Kan, werkzaam bij het Buro voor Rechtshulp te Enkhuizen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 30 oktober 2003, reg.nr. WVG 02/1087.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 augustus 2005, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Koenhen, werkzaam bij gedaagde.
II. MOTIVERING
Voor de toepasselijke bepalingen van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en van de op die wet gebaseerde Verordening gehandicapten gemeente Enkhuizen 2001 (de Verordening) alsmede voor de feiten verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 27 december 2001 heeft gedaagde de aanvraag van appellant van 3 augustus 2001 om aanpassing van een autostoel afgewezen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door gedaagde onder verwijzing naar de artikelen 1.2, 3.1 en 3.2 van de Verordening bij besluit op bezwaar van 19 augustus 2002, ongegrond verklaard.
Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat er blijkens het medisch advies van de arts A.H.J. Olijhoek van de GGD van 4 oktober 2001 geen sprake is van objectief aantoonbare medische redenen waardoor appellant geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, zodat appellant niet in aanmerking komt voor een individuele vervoersvoorziening, maar wel voor de in zijn geval goedkoopste adequate voorziening, zijnde de OV-taxi.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 19 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is aangevoerd dat hij wegens benauwdheidsklachten die ontstaan door onder meer rooklucht geen gebruik kan maken van de OV-taxi. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een brief van de arts A. Borgmeyer-Hoelen van 10 december 2003 ingezonden.
In reactie daarop heeft gedaagde desgevraagd ingezonden een nader sociaal-medisch advies van de medisch adviseur Olijhoek van 8 juli 2005.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of appellant ten tijde in geding gebruik kon maken van de OV-taxi.
Evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak, met de strekking waarvan de Raad zich verenigt, is de Raad van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Het standpunt van appellant dat hij geen gebruik kan maken van de OV-taxi vindt naar het oordeel van de Raad geen steun in de beschikbare medische gegevens.
De in hoger beroep ingezonden brief van de arts Borgmeyer-Hoelen, die werkzaam is op de pijnpolikliniek van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Deze arts heeft in een globale verklaring vermeld dat appellant niet in staat is van het collectief vervoer gebruik te maken wegens kortademigheids-klachten bij scherpe luchtjes zoals sigaretten- en parfumlucht. Gezien het feit dat appellant wel met regelmaat van het openbaar vervoer gebruik maakt kan aan deze verklaring niet de door appellant gewenste betekenis worden toegekend. In dit verband wijst de Raad ook op het nader - grondig onderbouwde - advies van de medisch adviseur Olijhoek, die in de brief van Borgmeyer-Hoelen geen aanknopingspunten ziet voor objectivering van de klachten van appellant.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
EK3008