ECLI:NL:CRVB:2005:AU1820
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- C.P.J. Goorden
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin zijn aanvraag voor een WW-uitkering werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 6 juli 2005, waarbij appellant in persoon aanwezig was en de gedaagde partij vertegenwoordigd werd door P.M.W. van der Helm van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant van 18 oktober 2001 tot 8 mei 2002 in dienst was bij Protektpool BV als Aspirant Beveiligingsbeambte A. Gedurende deze periode heeft appellant echter herhaaldelijk niet gereageerd op werkaanbiedingen, wat leidde tot het verlies van vertrouwen van zijn werkgever. Op 4 februari 2002 werd appellant op non-actief gesteld en de arbeidsovereenkomst werd voortijdig beëindigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de vraag beoordeeld of de gedaagde partij op goede gronden heeft besloten om appellant met ingang van 13 mei 2002 een WW-uitkering blijvend geheel te weigeren, op basis van verwijtbare werkloosheid zoals gedefinieerd in de Werkloosheidswet (WW). De Raad concludeert dat appellant, door zijn niet-coöperatieve houding ten opzichte van de aangeboden werkzaamheden, redelijkerwijs had moeten begrijpen dat dit zou kunnen leiden tot beëindiging van zijn dienstverband. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen redenen zijn voor een proceskostenveroordeling.
De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is om de aangevallen uitspraak te bevestigen, waarbij de Raad oordeelt dat de weigering van de WW-uitkering terecht is geweest. De Raad heeft geen feiten of omstandigheden kunnen vaststellen die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat het niet nakomen van de verplichtingen door appellant niet in overwegende mate aan hem kan worden verweten.