ECLI:NL:CRVB:2005:AU1570

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1403 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering wegens onvoldoende duidelijkheid over verblijfplaats

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R. van Asperen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 23 februari 2004 het beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstandsuitkering ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 28 juni 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer, vertegenwoordigd was door T. Veltman.

De appellant had op 2 januari 2002 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en gaf aan bij een broer en schoonzus te wonen. Echter, tijdens een gesprek met medewerkers van Sociale Zaken op 17 januari 2002, bleek dat hij niet op het opgegeven adres verbleef. De appellant kon geen duidelijke informatie geven over zijn verblijfplaats en had geen sleutel van de woning bij zich tijdens een huisbezoek. Dit leidde tot twijfels over zijn feitelijke woonadres.

De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn verblijfplaats, wat essentieel is voor de verlening van bijstand. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gedaagde op goede gronden de aanvraag had afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

04/1403 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 februari 2004, reg.nr. 02/603 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 28 juni 2005, waar appellant - met voorafgaand bericht - niet is verschenen en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door T.Veltman, werkzaam bij de gemeente Hoogezand-Sappermeer.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 2 januari 2002 een aanvraag om een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) ingediend. Appellant heeft opgegeven vanaf juni 2001 bij een broer en schoonzus te wonen aan de [adres] te [woonplaats]. Blijkens het bevolkingsregister stonden op dat adres ten tijde in geding naast appellant drie broers, een schoonzus en twee kinderen ingeschreven; de woning heeft vier slaapkamers. In een gesprek dat appellant op 17 januari 2002 in het kader van zijn aanvraag had met twee medewerkers van de afdeling Sociale Zaken is hem gevraagd of hij daadwerkelijk op het opgegeven woonadres verbleef. Appellant heeft toen verklaard dat hij aan de [adres] een kamer huurt, de laatste maanden geen huur heeft betaald, overdag nooit thuis is, elders eet en de afgelopen twee nachten niet aldaar heeft geslapen. Verder heeft appellant verklaard dat op zijn kamer alleen een broek en een trui liggen en dat bankafschriften en waardepapieren zich elders bevinden. Appellant heeft slechts een vage beschrijving van zijn kamer kunnen geven en heeft lang geaarzeld te voldoen aan het verzoek om een plattegrond te tekenen van de verdieping waar zijn kamer zich bevindt. Gezien een en ander hebben de medewerkers van de afdeling Sociale Zaken aansluitend aan dit gesprek een huisbezoek aan de [adres] te [woonplaats] gebracht. Appellant had geen sleutel van de woning bij zich en op aanbellen werd niet opengedaan, terwijl geconstateerd werd dat er iemand in de woning aanwezig was.
Bij besluit van 5 maart 2002 heeft gedaagde de aanvraag afgewezen op de grond dat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 65 van de Abw, waardoor niet kan worden vastgesteld of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7 van de Abw.
Bij besluit van 18 juni 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 5 maart 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 juni 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient naar vaste rechtspraak te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat gedaagde op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn feitelijke verblijfplaats. Gelet op de bevindingen bij het gesprek en het bezoek aan het door appellant opgegeven adres was er gerechtvaardigde twijfel of appellant ten tijde in geding op het opgegeven adres woonachtig was. De Raad is van oordeel dat het op de weg van appellant lag om deze twijfel weg te nemen. Appellant heeft dat niet gedaan. Daardoor heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting omtrent de woonsituatie en is het recht op uitkering ingevolge de Abw niet vast te stellen. Gedaagde heeft derhalve terecht op grond van het bepaalde in artikel 65 van de Abw en artikel 7 van de Abw de aanvraag van appellant afgewezen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2005.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) L. Jörg.