ECLI:NL:CRVB:2005:AU1536
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th.C. van Sloten
- C. van Viegen
- H.J. de Mooij
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verhoging bijstandsuitkering met terugwerkende kracht in verband met inwonende zoon
In deze zaak gaat het om de afwijzing van de verhoging van de bijstandsuitkering van appellanten, die een uitkering ontvangen op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De gemeente Amsterdam had de bijstandsuitkering van appellanten verlaagd omdat zij een inwonende zoon hadden, die volgens de gemeente de kosten van bestaan kon delen. Appellanten hebben echter aangevoerd dat hun zoon al sinds 17 november 1998 uitwonend is en hebben verzocht om de verlaging van de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht ongedaan te maken. De gemeente heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de gemeente onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van appellanten. De Raad oordeelde dat de gemeente ten onrechte niet heeft gereageerd op de heronderzoeksformulieren die door appellanten zijn ingediend, waarin zij aangaven dat er geen inwonende kinderen meer waren. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellanten gegrond verklaard. De gemeente werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellanten, waarbij de Raad aangaf dat de gemeente ervan uit mag gaan dat appellanten pas in juni 2000 hebben gemeld dat er geen inwonende kinderen meer waren.
Daarnaast heeft de Raad de gemeente veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die zijn begroot op € 966,--, en heeft de gemeente de griffierechten van appellanten vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door de gemeente en de noodzaak om adequaat te reageren op signalen van betrokkenen.