ECLI:NL:CRVB:2005:AU1497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4995 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Appellant ontving vanaf 1 april 1997 een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet. De gemeente heeft op 6 augustus 2003 het recht op bijstand ingetrokken, omdat appellant de inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk was nagekomen door geen medewerking te verlenen aan een huisbezoek. Deze intrekking werd na bezwaar gehandhaafd, en het beroep dat appellant hiertegen instelde werd door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle ongegrond verklaard op 23 januari 2004. Appellant heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Op 8 oktober 2003 heeft de gemeente aangekondigd dat er een boete zou worden opgelegd wegens het niet nakomen van de inlichtingenverplichting. Echter, bij besluit van 24 oktober 2003 heeft de gemeente besloten om hiervan af te zien en in plaats daarvan een schriftelijke waarschuwing te geven, omdat er geen financieel nadeel voor de gemeente was. Dit besluit werd op 29 januari 2004 na bezwaar gehandhaafd.

De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 29 januari 2004 ongegrond verklaard. Op 14 juli 2005 heeft de gemeente het besluit van 29 januari 2004 ingetrokken, omdat de nieuwe regelgeving geen maatregel voorziet voor het niet nakomen van de inlichtingenverplichting als dit niet heeft geleid tot onterecht verstrekte bijstand. De Raad van Beroep oordeelt dat de gemeente hiermee tegemoet is gekomen aan het hoger beroep van appellant. De Raad merkt op dat de grieven van appellant vooral betrekking hebben op de intrekking van de bijstandsuitkering per 6 augustus 2003, waartegen hij geen hoger beroep heeft ingesteld, waardoor deze in rechte vaststaat.

De Raad verklaart het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk, omdat er geen procesbelang meer is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 29 januari 2004. Tevens wordt er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

04/4995 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, gedaagde.
I. ONSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 10 augustus 2004,
reg.nr. 04/137 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog nadere stukken aan de Raad gezonden. Gedaagde heeft een nader besluit van 14 juli 2005 ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 26 juli 2005, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde - met voorafgaand bericht - zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving vanaf 1 april 1997 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet.
Gedaagde heeft met ingang van 6 augustus 2003 het recht op bijstand van appellant ingetrokken op de grond dat appellant de inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen omdat hij op die datum geen medewerking heeft verleend aan een huisbezoek. Deze intrekking is na bezwaar gehandhaafd. Het hiertegen ingestelde beroep is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle bij uitspraak van 23 januari 2004, reg.nrs. AWB 03/1578 en 03/1575 NABW ongegrond verklaard. Appellant heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Op 8 oktober 2003 heeft gedaagde het voornemen bekend gemaakt dat wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van voormelde verplichting een boete zal worden opgelegd. Bij besluit van 24 oktober 2003 heeft gedaagde hiervan afgezien en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing omdat geen sprake is geweest van financieel nadeel van de gemeente. Deze waarschuwing is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 januari 2004.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 januari 2004 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 juli 2005 heeft gedaagde het besluit van 29 januari 2004 ingetrokken. Gedaagde acht zich hiertoe op grond van artikel 15, eerste lid, derde volzin, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten gehouden, aangezien in de per 1 januari 2005 in werking getreden Maatregelen- en handhavingsverordening sociale zaken niet is voorzien in het opleggen van een maatregel indien het niet nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Gelet hierop is de Raad van oordeel dat gedaagde geheel tegemoet is gekomen aan het hoger beroep. Hierbij merkt de Raad nog op dat de grieven van appellant met name zien op de intrekking van het recht op bijstand per 6 augustus 2003 die in de onderhavige procedure geen onderwerp van geschil is. Nu appellant geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 januari 2004 (AWB 03/1578 en 03/1575) staat die intrekking immers in rechte vast.
Nu de Raad niet is gebleken dat appellant nog een procesbelang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van gedaagde van 29 januari 2004, zal hij in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Als gevolg daarvan komt de Raad niet toe aan een oordeel inzake het verzoek van appellant om een veroordeling tot schadevergoeding.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.