ECLI:NL:CRVB:2005:AU1370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2446 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van arbeidsongeschiktheidsklasse in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om de herziening van de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die in november 1992 zijn werkzaamheden als straler/spuiter in de scheepvaart heeft gestaakt vanwege rugklachten, ontving vanaf 3 november 1993 een WAO-uitkering, aanvankelijk vastgesteld op 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid. In 1999 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) deze uitkering herzien naar 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een nadere toetsing van de schatting van de arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de medische grondslag van het besluit van het Uwv niet in twijfel trok. De rechtbank concludeerde dat de belastbaarheid van appellant niet werd overschreden door de functies die hem werden voorgehouden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage ten onrechte is verlaagd en heeft verzocht om een nieuw medisch onderzoek in Nederland.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 30 juni 2005, waarbij appellant niet aanwezig was. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar concludeert dat er geen aanleiding is om de medische grondslag van het bestreden besluit te betwisten. De Raad heeft geen nieuwe medische gegevens ontvangen die de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding anders zouden kunnen duiden. Daarom heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2446 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Turkije), appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2003, reg. nr. 02/960 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft hierop bij schrijven van 1 juli 2003 gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 30 juni 2005, waar appellant niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. J.B. van der Horst, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Appellant heeft in november 1992 zijn werkzaamheden als straler/spuiter in de scheepvaart gestaakt wegens rugklachten. Gedaagde heeft ingaande 3 november 1993 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant is in 1994 teruggekeerd naar zijn geboorteland Turkije.
Op verzoek van gedaagde is appellant in april 1998 in Turkije onderzocht en is over hem rapport uitgebracht door
dr. O.A. Sarp, algemeen arts. Het door deze arts in zijn rapport van 28 april 1998 gegeven oordeel berust mede op de bevindingen bij onderzoek door een radioloog en microbioloog. Op grond van dit rapport en een eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts Schaap de beperkingen van appellant vastgesteld. Er zijn onder meer beperkingen aangenomen op de aspecten zitten, staan, lopen, klimmen, knielen, buigen, reiken, tillen en dragen. De arbeidsdeskundige Zoetelief heeft vervolgens functies geselecteerd die appellant met de voor hem geldende belastbaarheid zou moeten kunnen vervullen. Appellants arbeidsongeschiktheid is door hem, op basis van hetgeen appellant zou kunnen verdienen in de drie functies met het hoogste uurloon, afgezet tegen het voor hem geldende maatmaninkomen, vastgesteld op 21,3%.
Bij besluit van 31 augustus 1999 heeft gedaagde appellants WAO-uitkering met ingang van 9 maart 2000 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Nadat was gerapporteerd door dr. J.W. Mulder, internist, en de bezwaarverzekeringsarts Cramer heeft gedaagde bij besluit van 28 september 2000 (hierna: het bestreden besluit) zijn besluit van 31 augustus 1999 gehandhaafd.
In beroep heeft gedaagde naar aanleiding van jurisprudentie van de Raad inzake de actualiteit van aan een schatting ten grondslag gelegde functies, de onderhavige schatting onderworpen aan een nadere toets. Dit heeft echter niet tot indeling in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse geleid.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is onder meer overwogen dat zij geen aanleiding ziet de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat nu de belasting in de geduide functies, mede gezien het door de arbeidsdeskundige in het rapport van 7 juni 1999 vermelde overleg met de verzekeringsarts ten aanzien van de restricties, de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat, gedaagde appellant terecht geschikt heeft geacht voor de hem voorgehouden functies.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij veel pijn heeft vanwege nierklachten en zijn arbeidsongeschiktheids- percentage ten onrechte is verlaagd. Hij heeft verzocht om een nieuw medisch onderzoek in Nederland.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat gedaagdes verzekeringsartsen informatie tot hun beschikking hadden van algemeen arts Sarp en internist Mulder, in welke informatie de Raad geen aanknopingspunten heeft kunnen vinden voor de conclusie dat gedaagde op de hier in geding zijnde datum appellants belastbaarheid heeft overschat. Door appellant zijn ook geen medische gegevens overgelegd, die een ander licht zouden kunnen werpen op de gezondheidstoestand van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen bij het verrichten van arbeid op de datum in geding.
Voor een nieuw medisch onderzoek, zoals door appellant is verzocht, heeft de Raad dan ook geen aanleiding gevonden.
Nu de Raad voorts niet is gebleken dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 9 maart 2000 op arbeidskundige gronden geen stand kan houden, kan het hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.F. van Moorst.