ECLI:NL:CRVB:2005:AU1159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-3937 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van voorzieningenrechter in hoger beroep sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, waarbij hij op 14 juni 2005 een beslissing heeft gekregen in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoeker heeft tevens verzocht om wraking van mr. Th.C. van Sloten, die als voorzieningenrechter optrad. Het verzoek om wraking is gedaan op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat verzoeker vreesde dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding zou zijn. Verzoeker stelde dat mr. Van Sloten ter zitting had geconcludeerd dat een onderdeel van het beroepschrift overbodig was, wat volgens verzoeker zijn recht op hoger beroep zou kunnen schaden.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om wraking beoordeeld en vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden waren die de schijn van partijdigheid van mr. Van Sloten konden onderbouwen. De Raad benadrukte dat de wrakingsgrond moet liggen in feiten die betrekking hebben op de persoon van de rechter. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de onpartijdigheid van mr. Van Sloten te twijfelen, en wees het verzoek om wraking af. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op 29 juli 2005.

De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van de wrakingsprocedure in bestuursrechtelijke zaken betreft, en de waarborgen voor de rechterlijke onpartijdigheid onderstreept. De uitspraak biedt inzicht in de criteria die gehanteerd worden bij het beoordelen van wrakingsverzoeken en de bescherming van de rechtsgang.

Uitspraak

05/3937 WWB
BESLISSING
op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan door:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker.
I. INLEIDING
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 14 juni 2005, reg. nrs. 05/1635 WWB VV en 05/1636 WWB (Awb).
Bij brief van 22 juni 2005 heeft verzoeker tevens verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek (bij de Raad geregistreerd onder nr. 05/3937 WWB-VV) is behandeld ter zitting van 18 juli 2005. Op die zitting is mr. Th.C. van Sloten opgetreden als voorzieningenrechter van de Raad. Verzoeker is daar in persoon verschenen en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft zich daar laten vertegenwoordigen door
F. de Bruijn, werkzaam bij de gemeente Tilburg.
Bij brief van 19 juli 2005, aangevuld bij brieven van 20 en 21 juli 2005, heeft verzoeker verzocht om wraking van
mr. Van Sloten.
Mr. Van Sloten heeft bij brief van 21 juli 2005 gereageerd op het verzoek om wraking.
Verzoeker en mr. Van Sloten zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 26 juli 2005. Verzoeker is daar verschenen en mr. Van Sloten is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
II. MOTIVERING
Het verzoek om wraking van de voorzieningenrechter van de Raad berust op de stelling dat mr. Van Sloten ter zitting heeft geconcludeerd dat het overbodig zou zijn om een onderdeel van het beroepschrift tegen de in rubriek I genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda te behandelen omdat dat toch zou komen te vervallen. Verzoeker vreest dat geen uitspraak volgt op dat onderdeel en dat hierdoor zijn recht op hoger beroep ter zake van dat onderdeel van die uitspraak zou komen te vervallen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb (PG Awb II, p. 410) is de ratio van het instituut van de wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Een wrakingsgrond moet gelegen zijn in feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt.
De Raad is van oordeel dat hetgeen door verzoeker in zijn verzoek om wraking is gesteld, geen feiten en omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 8:15 van de Awb. De Raad neemt daarbij in aanmerking de reactie die mr. Van Sloten in zijn brief van 21 juli 2005 heeft gegeven naar aanleiding van het verzoek om wraking:
"Nadat de behandeling van zaak reg.nr. 05/3012 NABW-VV was afgerond is de zaak met reg.nr. 03/3937 WWB-VV aan de orde gesteld.
Het besluit op bezwaar van 14 april 2005 in die zaak bevat twee onderdelen. Allereerst een verlaging van de bijstand van 100% gedurende een maand op de grond dat appellant een hem aangeboden baan heeft geweigerd door niet bij het uitzendbureau Tempo Team te verschijnen (onderdeel A). Daarnaast de handhaving ingevolge artikel 5, zesde lid, van de Afstemmingsverordening van de gemeente Tilburg van een eerder door het College van burgemeester en wethouders bij besluit van 26 november 2004 met ingang van 1 december 2004 opgelegde verlaging van de bijstand van 40% voor onbepaalde tijd (onderdeel B).
Verzoeker had (ook) in deze zaak een pleitnota opgesteld en heeft deze geheel voorgelezen.
Vervolgens heb ik mij tot de vertegenwoordiger van gedaagde gewend. Ik heb gevraagd naar het standpunt van het college ter zake van onderdeel B en daarbij gewezen op het feit dat de rechtbank ’s-Hertogenbosch bij uitspraak van 14 juni 2005 met reg.nr. 05/502 het beroep van verzoeker tegen het besluit van 20 januari 2005 - waarbij het besluit van 26 november 2004 was gehandhaafd - gegrond heeft verklaard, dat besluit heeft vernietigd en tevens het besluit van 26 november 2004 heeft herroepen. Namens gedaagde is hierop geantwoord dat verzoeker naar aanleiding van de genoemde uitspraak een nabetaling tegemoet kan zien van circa € 1.800,-- verhoogd met de wettelijke rente. Gedaagde beraadt zich nog op het instellen van hoger beroep tegen die uitspraak. Door gedaagde is verder aangegeven dat als gevolg van de uitspraak van de rechtbank de grondslag aan onderdeel B van het besluit van 14 april 2005 is komen te ontvallen.
Vervolgens zijn door mij aan beide partijen vragen gesteld naar aanleiding van onderdeel A. Na de beantwoording hiervan is de behandeling ter zitting gesloten.".
Gelet op de inhoud van deze brief en op de overige in het procesdossier aanwezige stukken is er geen grond voor het oordeel dat sprake is van (schijn van) rechterlijke partijdigheid van mr. Van Sloten.
De Raad beslist dan ook als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om wraking af.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.C. Visser.