ECLI:NL:CRVB:2005:AU0969

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5338 NABW-E
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor kosten van medicijnen en gemeentelijk beleid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van het medicijn Xenical. Appellante had op 29 maart 2001 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) voor de kosten van dit medicijn, dat zij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 januari 2001 had gemaakt. De gemeente Leeuwarden had deze aanvraag op 11 oktober 2001 afgewezen, waarna het bezwaar van appellante op 7 januari 2002 ongegrond werd verklaard. Appellante stelde dat de gemeente haar niet goed had geïnformeerd over het beleid met betrekking tot de aanvraag van bijzondere bijstand, vooral met betrekking tot de mogelijkheid van terugwerkende kracht.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld. De Raad oordeelde dat de aangevallen uitspraak niet op de juiste wijze was bekendgemaakt aan de gemachtigde van appellante, waardoor het hoger beroep tijdig was ingediend. Vervolgens heeft de Raad het gemeentelijk beleid omtrent de aanvraag van bijzondere bijstand onder de loep genomen. De Raad concludeerde dat het beleid van de gemeente Leeuwarden niet duidelijk was en dat appellante in de veronderstelling verkeerde dat zij de kosten achteraf kon declareren, ook al overschreed het totaalbedrag de grens van f 200,--.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering had en dat het besluit van 7 januari 2002 vernietigd moest worden. De gemeente Leeuwarden werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 966,-- bedroegen, en het griffierecht van € 111,-- diende ook vergoed te worden.

Uitspraak

02/5338 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. E.J. Rotshuizen, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 11 september 2002, reg.nr. 02/164 ABW.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingezonden.
Het hoger beroep is met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij uitspraak van 25 maart 2003 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Het verzet van appellante tegen die uitspraak is bij uitspraak van 15 juli 2003 gegrond verklaard.
Bij brief van 9 oktober 2003 heeft mr. M.R. van der Pol, advocaat te Bergum, de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 21 februari 2005 is namens gedaagde een reactie ingezonden.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 12 april 2005, waar partijen, gedaagde met schriftelijke kennisgeving, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellante heeft op 29 maart 2001 op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het medicijn Xenical in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 januari 2001. De kosten van dit medicijn bedragen f 172,73 per maand. Appellante heeft kwitanties overgelegd ten bedrage van in totaal f 2.065,83.
Gedaagde heeft deze aanvraag bij besluit van 11 oktober 2001 afgewezen. Het bezwaar van appellante is bij besluit van 7 januari 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 7 januari 2002 bij uitspraak van
11 september 2002 ongegrond verklaard.
Appellante is van deze uitspraak bij faxbericht van 30 oktober 2002 gemotiveerd in hoger beroep gekomen.
De Raad gaat allereerst in op de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
Ingevolge artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8 en 6:9 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt wat het hoger beroep betreft aan op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van toezending van een afschrift aan partijen bekend is gemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
De aangevallen uitspraak is blijkens het poststempel op 11 september 2002 aangetekend verzonden naar het postbusadres van de toenmalige gemachtigde van appellante, mr. B. Korvemaker, te Leeuwarden. Appellante heeft ontkend dat deze zending is aangeboden. Onderzoek door TPG Post naar de vraag of de zending op de gebruikelijke wijze is verwerkt heeft geen positief resultaat opgeleverd. Vanwege de rechtbank is verklaard dat de zending niet retour is ontvangen.
De Raad moet het er onder die omstandigheden voor houden dat de aangevallen uitspraak niet op 11 september 2002 naar de gemachtigde van appellante is verzonden en dat die uitspraak mitsdien niet op die datum op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bedoelde wijze is bekendgemaakt. Nu wel vaststaat dat de aangevallen uitspraak
- desgevraagd - op 30 oktober 2002 per fax aan de opvolgend gemachtigde van appellante, mr. E.J. Rotshuizen, is toegezonden en dat deze op diezelfde dag per fax tegen die uitspraak hoger beroep heeft ingesteld, is de Raad, mede gezien het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid, van de Awb, van oordeel dat het hoger beroep tijdig is ingediend.
Met betrekking tot de zaak ten gronde overweegt de Raad het volgende.
Gedaagde stelt zich op het standpunt dat bijzondere bijstand op grond van gemeentelijk beleid vooraf dient te worden aangevraagd, dan wel, indien sprake is van extreme onvoorziene omstandigheden, zo spoedig mogelijk nadat de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd zijn gemaakt. Voorts geldt in afwijking hiervan de gedragslijn dat voor kosten die voor elke kostensoort minder dan f 200,-- bedragen achteraf vergoeding kan worden gevraagd tot uiterlijk 1 april van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt. Gedaagde legt het beleid zodanig uit dat kleinere bedragen tot een bedrag van in totaal f 200,-- achteraf gedeclareerd mogen worden. Gedaagde is van mening dat uit dit beleid voortvloeit dat, nu het om bijstand voor een afslankmiddel en dus om een middel dat redelijkerwijs voorzienbaar langer dan één maand gebruikt zal gaan worden gaat, er geen ruimte bestaat om de bijstand achteraf aan te vragen. Volgens gedaagde was het maximale bedrag van f 200,-- waarvoor achteraf bijstand kan worden aangevraagd reeds in de maand februari van het jaar 2000 overschreden. Gedaagde heeft aangevoerd dat appellante vooraf op de inhoud van het aanvraagbeleid is gewezen zodat zij daarmee rekening had kunnen houden.
Appellante stelt zich op het standpunt dat het gemeentelijk beleid inhoudt dat de gemeente Leeuwarden het - in afwijking van de hoofdregel dat verzoeken om bijstand behoren te worden ingediend vóór het maken van de kosten - uit een oogpunt van doelmatige uitvoering goedvindt dat de belanghebbende kosten die ieder voor zich beneden de f 200,-- blijven, eerst achteraf declareert en dat die mogelijkheid bestaat tot uiterlijk 1 april van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt. Appellante heeft er onder inzending van een memo d.d. 23 april 2002 van de afdeling sociale zaken van de gemeente Leeuwarden op gewezen dat de zinsnede “kosten die ieder voor zich beneden de f 200,-- blijven” in de praktijk tot verschillen in de uitvoering heeft geleid omdat deze op drie verschillende manieren wordt uitgelegd. Gedaagde heeft daarin nadien aanleiding gevonden om het aanvraagbeleid te wijzigen.
De Raad stelt vast dat het gemeentelijk beleid ten tijde in geding naar zijn tekst inhield dat het - zulks in afwijking van het uit artikel 67 van de Abw voortvloeiende uitgangspunt dat geen bijstandsverlening met terugwerkende kracht plaatsvindt - uit een oogpunt van doelmatige uitvoering werd goedgevonden dat kosten, die ieder voor zich beneden de f 200,-- of € 90,76 blijven, achteraf werden gedeclareerd, in welk geval de aanvraag moest worden ingediend vóór 1 april van het kalenderjaar volgende op dat waarin de kosten zijn gemaakt. Voorts blijkt uit de memo van 23 april 2002 dat dit beleid in de praktijk mede zo werd uitgelegd dat kosten die per uitgaaf minder dan f 200,-- bedroegen achteraf mochten worden gedeclareerd ook dan wanneer dat leidde tot een hoger totaalbedrag dan f 200,-- per aanvraag. Het standpunt van gedaagde dat het appellante duidelijk kon zijn dat bedragen van in totaal meer dan f 200,-- niet achteraf gedeclareerd konden worden, vindt geen steun in de stukken. Uit het besluit van 5 juni 2000 blijkt immers dat achteraf bijzondere bijstand tot een bedrag van f 785,-- is toegekend voor gemaakte kosten die ieder voor zich onder de f 200,-- zijn gebleven en uit het besluit van 28 juni 2001 dat voor gelijke kosten bijzondere bijstand is toegekend tot een bedrag van f 499,--. Uit laatstbedoeld besluit blijkt bovendien dat de vergoeding van kosten die ieder voor zich hoger waren dan f 200,-- werd geweigerd. Dat in het besluit van 5 juni 2000 tevens staat vermeld dat voor bedragen vanaf f 200,-- of die samen de f 200,-- overschrijden direct bijstand moet worden aangevraagd, doet hieraan - gezien de door gedaagde erkende onduidelijke tekst van het beleid - en het feit dat zowel in het besluit van 5 juni 2000 als in dat van 28 juni 2001 achteraf bijzondere bijstand wordt toegekend voor totaalbedragen hoger dan f 200,--, niet af.
De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit gezien het vorenstaande niet wordt gedragen door een deugdelijke motivering en dat dit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd. Daarmee is tevens gegeven dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gedaagde zal een nieuwe beslissing op het bezwaar dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De Raad acht termen aanwezig om gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 644,--voor rechtsbijstand in beroep en € 322,-- voor rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 7 januari 2002;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 966,--, te betalen door de gemeente Leeuwarden aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Leeuwarden aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 111,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. R.M. van Male als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2005.
(get.) R.M. van Male.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
RB0806