ECLI:NL:CRVB:2005:AU0939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5877 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand op grond van niet-levensvatbaarheid onderneming

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 20 november 2003 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) ongegrond heeft verklaard. De aanvraag was ingediend op 7 januari 2002 en was gericht op het verkrijgen van bedrijfskapitaal voor een rechtskundig adviesbureau. De gemeente Heiloo, als gedaagde, heeft de aanvraag afgewezen op basis van een advies van IMK Intermediair, dat concludeerde dat de onderneming van appellant niet levensvatbaar was. Dit advies wees op onvoldoende marktmogelijkheden en een onrealistische financiële positie van appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 19 juli 2005, waarbij appellant in persoon verscheen en gedaagde zich niet liet vertegenwoordigen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, met inachtneming van het advies van IMK Intermediair. De Raad concludeert dat de gedaagde op goede gronden tot de afwijzing van de aanvraag is gekomen, aangezien appellant geen objectieve gegevens heeft overgelegd die zijn stellingen onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat de financiële positie van appellant niet voldoende was om aan de eisen van levensvatbaarheid te voldoen, zoals gedefinieerd in de relevante wetgeving.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is op 9 augustus 2005 openbaar uitgesproken, waarbij de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

03/5877 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 20 november 2003, reg.nr. 02/1122 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Door appellant zijn aanvullende stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 19 juli 2005, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich - met bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant heeft op 7 januari 2002 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal voor een door hem te starten rechtskundig adviesbureau.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft gedaagde aan IMK Intermediair om advies gevraagd omtrent de levensvatbaarheid van de onderneming van appellant, welk advies op 29 mei 2002 is uitgebracht. IMK Intermediair heeft onder meer gebruik gemaakt van het ondernemingsplan van appellant. Op basis van de voorhanden zijnde gegevens kan volgens IMK Intermediair niet geconcludeerd worden dat de onderneming van appellant levensvatbaar is. Er is onvoldoende inzicht in de marktmogelijkheden van de onderneming, een nauwkeurige inschatting van de omzetmogelijkheden is niet mogelijk. De zwakke kanten van de onderneming hebben volgens het onderzoek onder meer betrekking op de financiële positie en de commerciële aanpak van appellant. Er is nog geen sprake van concrete en voldoende perspectief biedende contacten, of opdrachtgevers. Verder lijken de complexiteit van de te verwachten opdrachten en de vereiste kwaliteiten om hiermee adequaat om te gaan niet te passen bij de (lage) tariefstelling die appellant voornemens is te hanteren. Het op grond van artikel 12 van het Bbz toegestane maximale krediet van € 28.951,-- is voor appellant bij lange na niet toereikend omdat in dit bedrag geen ruimte zit om de te verwachten exploitatietekorten op te vangen. De brutowinst, die volgens IMK Intermediair na een aanloopfase minimaal € 41.000,-- dient te bedragen, wordt bij lange na niet haalbaar geacht.
Gedaagde heeft de aanvraag van appellant van 7 januari 2002 bij besluit van 6 juni 2002 afgewezen op de grond dat de onderneming van appellant niet levensvatbaar is.
Bij besluit van 10 september 2002 heeft gedaagde, voorzover hiervan belang, de afwijzing van het gevraagde bedrijfskapitaal gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 september 2002 met betrekking tot de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag van 7 januari 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voorzover daarbij zijn beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag om bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal ongegrond is verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 8, tweede en vijfde lid, van de Abw kan aan de zelfstandige die een bedrijf begint dat levensvatbaar is, bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal worden verleend.
Onder een levensvatbaar bedrijf wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz verstaan het bedrijf waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf en voor de voorziening in het bestaan. Blijkens de toelichting op deze bepaling impliceert dit dat het inkomen toereikend dient te zijn om alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar dienen te zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan.
In dit geding dient beoordeeld te worden of gedaagde op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat de onderneming van appellant niet levensvatbaar was.
Gedaagde heeft de afwijzing van de aanvraag gebaseerd op het advies van IMK Intermediair van 29 mei 2002. Appellant heeft de hiervoor in het kort weergegeven overwegingen van dat advies bestreden. Samengevat komt het erop neer dat appellant van opvatting is dat zijn financiële positie niet zwak is. Zijn commerciële aanpak is volgens hem duidelijk, doeltreffend, efficiënt en zeker levensvatbaar. De Raad heeft in de gedingstukken echter geen objectieve gegevens - zoals een deskundig tegenadvies of concrete opdrachten - aangetroffen die de stellingen van appellant onderbouwen. Met name ontbreekt een nadere onderbouwing waaruit reële marktmogelijkheden voor de onderneming blijken met een reële omzet, en waaruit blijkt dat appellant - ook op termijn - aan zijn financiële verplichtingen zal kunnen voldoen. Naar de Raad meermalen heeft uitgesproken zijn louter eigen verwachtingen omtrent de te behalen omzet en daarmee de levensvatbaarheid onvoldoende basis voor het toekennen van bijstand ter voorziening in de behoefte van bedrijfskapitaal.
Gelet op het voorgaande heeft gedaagde zich bij zijn besluitvorming op het advies van IMK Intermediair kunnen en mogen baseren.
De rechtbank heeft zich met gedaagde terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een levensvatbaar bedrijf, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz, zodat de afwijzing van de aanvraag van 7 januari 2002 terecht op die grond is gehandhaafd.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. Th.C. van Sloten en mr. C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.