ECLI:NL:CRVB:2005:AU0662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3646 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand voor medische kosten met betrekking tot verlate indiening

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. F. Bakker, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die haar aanvraag voor bijzondere bijstand had afgewezen. De aanvraag betrof medische kosten die gemaakt waren in 2000, maar pas in 2002 werden aangevraagd. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag door gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, was afgewezen op basis van het beleid dat bijzondere bijstand in principe niet met terugwerkende kracht kan worden verleend, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. Gedaagde had de aanvraag van appellante afgewezen omdat deze te laat was ingediend, en de Raad heeft geoordeeld dat het beleid van gedaagde in overeenstemming was met de geldende rechtspraak.

Appellante voerde aan dat persoonlijke omstandigheden, zoals een conflictueuze situatie met haar ouders en verblijf in verschillende opvanghuizen, haar ervan hadden weerhouden om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende had aangetoond dat deze omstandigheden haar aanvraag zodanig hadden beïnvloed dat een uitzondering op de hoofdregel gerechtvaardigd was. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de verlate indiening van de aanvraag konden rechtvaardigen. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

03/3646 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. F. Bakker, werkzaam bij Rechtshulp Noord, Bureau Friesland, te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 juni 2003, reg.nr. 02/1110 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 april 2005, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door A.C. van der Bij, werkzaam bij de gemeente Leeuwarden.
II. MOTIVERING
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante - die vanaf 1 april 2000 gedurende dat jaar langere tijd niet verzekerd is geweest voor ziektekosten - heeft op 3 januari 2002 bijzondere bijstand aangevraagd voor op 14 augustus 2000 gemaakte medische kosten, door het Bosch Medicentrum te ’s-Hertogenbosch gefactureerd op 10 november 2000 (f 2.211,--), 17 november 2000
(f 35,--), 22 december 2000 (f 156,--), 26 januari 2001 (f 90,--) en 23 februari 2001
(f 54,--).
Bij besluit van 8 februari 2002, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 september 2002, heeft gedaagde de aanvraag afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 september 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van artikel 67 van de Algemene bijstandswet wordt in beginsel geen (algemene of bijzondere) bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken, indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
Gedaagde heeft aangegeven dat, in afwijking van de hoofdregel dat een aanvraag om bijzondere bijstand behoort te worden ingediend voordat de kosten worden gemaakt, uit het oogpunt van een doelmatige uitvoering het beleid geldt dat kosten die beneden de ƒ 200,-- blijven, achteraf kunnen worden gedeclareerd tot uiterlijk 1 april van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt. Voor kosten die hoger zijn dan ƒ 200,-- en waarvoor niet vooraf bijzondere bijstand kan worden aangevraagd, geldt dat snel mogelijk nadat de kosten zijn gemaakt daarvoor bijzondere bijstand moet worden aangevraagd. Gedaagde heeft de aanvraag van appellante getoetst aan dit beleid en deze afgewezen op de grond dat de aanvraag te laat is ingediend.
De Raad is van oordeel dat voorzover het door gedaagde gevoerde beleid inhoudt dat bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend in andere gevallen dan waarin zulks door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd, dit beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. De Raad moet, hiervan uitgaande, vaststellen dat gedaagdes besluitvorming in overeenstemming is met het door hem gevoerde beleid.
Gedaagde heeft voorts geconcludeerd dat, ook los van het beleid, geen sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
Appellante heeft in dat verband aangevoerd dat zij door persoonlijke omstandigheden (een conflictueuze situatie met haar ouders, gevolgd door verblijf in verschillende opvanghuizen) niet op de hoogte was van het feit dat haar medeverzekering op grond van de Ziekenfondswet per 1 april 2000 was beëindigd. Zij heeft voorts gesteld dat zij als gevolg van die omstandigheden pas in november 2001 kennis heeft gekregen van de, aan het adres van haar ouders gezonden, facturen van het Bosch Medicentrum.
De Raad begrijpt appellante aldus, dat zij verontschuldigbaar enige tijd niet verzekerd is geweest voor ziektekosten en eveneens verontschuldigbaar laat kennis heeft gekregen van de ziektekostenrekeningen over die periode. Appellante heeft de Raad er echter niet van kunnen overtuigen dat zij, na haar acute problematiek in 2000, haar belangen zowel met betrekking tot haar ziektekostenverzekering als met betrekking tot de ontvangst van aan haar gerichte post en de afhandeling van de facturen niet - veel - eerder had kunnen (doen) behartigen. Daaruit volgt dat de Raad van oordeel is dat geen sprake is geweest van zodanig bijzondere omstandigheden dat een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt toegekend.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) S.W.H. Peeters.
JK/1475