ECLI:NL:CRVB:2005:AU0571
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Opleggen van een maatregel in de vorm van een korting op de uitkering wegens onvoldoende sollicitatie-inspanningen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarbij aan appellant een maatregel is opgelegd in de vorm van een korting van 30% op zijn uitkering gedurende 16 weken. Deze maatregel is opgelegd omdat appellant in de periode van 10 juni 2002 tot en met 7 juli 2002 voor de derde maal in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verkrijgen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de feiten zoals vermeld in de aangevallen uitspraak door partijen niet worden betwist. Appellant heeft aangevoerd dat hij wel degelijk heeft getracht passende arbeid te verkrijgen en dat gedaagde niet heeft aangetoond dat hij door te solliciteren naar lager gekwalificeerde functies een reële kans zou hebben gehad op het verkrijgen van passende arbeid. De Raad heeft echter geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kan blijven, omdat appellant zich niet breder heeft opgesteld in zijn sollicitatieactiviteiten en zich heeft blijven richten op zijn eigen vakgebied en niveau.
De Raad heeft de argumenten van appellant niet gevolgd, omdat deze betrekking hadden op andere verplichtingen dan die in het onderhavige geding aan de orde zijn. De Raad heeft geconcludeerd dat appellant de verplichtingen uit de Werkloosheidswet heeft geschonden en dat gedaagde terecht de maatregel heeft opgelegd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om af te wijken van de opgelegde maatregel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met H. Bolt als voorzitter en C.P.J. Goorden en R.P.Th. Elshoff als leden, in aanwezigheid van griffier L. Karssenberg.