ECLI:NL:CRVB:2005:AU0489
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WW-uitkering en verzoek tot terugkomen van besluit
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 28 juli 2003 geoordeeld dat de beëindiging van de WW-uitkering van gedaagde, die per 2 september 1999 was ingegaan, onterecht was. De Centrale Raad van Beroep beoordeelt het geschil aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen. Appellant stelt dat gedaagde niet langer werkloos was en dat de WW-uitkering ten onrechte werd verstrekt. Gedaagde had op 30 oktober 2000 een verklaring ondertekend waarin zij aangaf niet beschikbaar te zijn voor de overige uren naast haar werk bij het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam.
De Raad overweegt dat een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een verzoek om terug te komen van een eerder besluit inhoudelijk te behandelen. Echter, de toetsing mag niet gelijkgesteld worden aan die van een oorspronkelijk besluit. De Raad concludeert dat er geen nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden zijn die aanleiding geven om het oorspronkelijke besluit te herzien. De rechtbank had zich moeten beperken tot de vraag of er nieuwe feiten waren, wat niet het geval bleek te zijn. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond, waarbij geen proceskostenveroordeling wordt opgelegd.
De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2005, met mr. H. Bolt als voorzitter en mr. C.P.J. Goorden en mr. R.P.Th. Elshoff als leden. De zaak is behandeld op de zitting van 15 juni 2005, waar beide partijen vertegenwoordigd waren.