ECLI:NL:CRVB:2005:AT9171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1444 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor reiskosten van bewindvoerder in relatie tot appellante

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijzondere bijstand voor de reiskosten van de bewindvoerder van appellante, die in haar woning woont. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de bewindvoerder tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had in haar uitspraak van 9 februari 2004 het besluit van gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, om de bijzondere bijstand voor reiskosten te beëindigen, ongegrond verklaard. De Raad stelt vast dat de bewindvoerder, die namens appellante optreedt, bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor de reiskosten die hij maakt voor zijn bezoeken aan appellante. De Raad oordeelt dat de gedaagde terecht heeft besloten om na 29 augustus 2002 geen bijzondere bijstand meer te verlenen, omdat er geen noodzakelijke kosten meer waren. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij is geoordeeld dat de bewindvoerder niet heeft kunnen aantonen dat er na deze datum extra reiskosten noodzakelijk waren. De Raad concludeert dat de omstandigheden na de opname van appellante in een inrichting zijn veranderd en dat de bewindvoerder niet meer dan één bezoek per week hoefde te maken. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

04/1444 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2004 heeft gedaagde het besluit tot delegatie van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaar aan de Commissie Sociale Zekerheid ingetrokken. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Commissie Sociale Zekerheid.
Namens appellante heeft [naam halfbroer] (hierna ook: de bewindvoerder), wonende te Rotterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 februari 2004, reg.nrs. 03/5510 ABW en 04/44 ABW.
De bewindvoerder heeft het beroepschrift nog aangevuld, naar aanleiding van het hem toegezonden proces-verbaal van de zitting van de rechtbank.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarop schriftelijk is gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van 31 mei 2005, waar de bewindvoerder voor appellante is verschenen, en waar gedaagde zich, zoals tevoren bericht, niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij beschikking van 11 september 2001 heeft de kantonrechter te ’s-Gravenhage onder meer besloten [naam halfbroer], halfbroer van appellante, op zijn verzoek te benoemen tot bewindvoerder van appellante.
Bij beschikking van 27 november 2001 heeft de kantonrechter te ’s-Gravenhage conform het verzoek van de bewindvoerder onder meer bepaald dat hem voor het afleggen van zijn bezoeken aan appellante in haar woning te ’s-Gravenhage een vergoeding wordt toegewezen “voor alle reiskosten die, bij een bezoek van één maal per week aan Den Haag, de fl. 10,00 te boven gaan.”.
Op 26 maart 2002 is namens appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de reiskosten van de bewindvoerder die, gelet op vorenstaande beschikking van 27 november 2001, ten laste van appellante blijven.
Bij besluit van 2 mei 2002 heeft gedaagde op die aanvraag afwijzend beslist.
Bij besluit van 30 augustus 2002 heeft gedaagde de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en alsnog bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 25,26 over de periode van 26 maart 2002 tot 3 mei 2002, de dag waarop appellante in een inrichting te ’s-Gravenhage ([naam inrichting]) is opgenomen.
Bij uitspraak van 12 augustus 2003 heeft de rechtbank het besluit van 30 augustus 2002 vernietigd, op grond van de overweging dat een deugdelijke motivering ontbreekt voor het standpunt van gedaagde dat de vervoerskosten vanaf 3 mei 2002 niet langer als noodzakelijke kosten zijn te beschouwen. Met betrekking tot de periode vóór 3 mei 2002 heeft de rechtbank het standpunt van gedaagde wel onderschreven. De rechtbank heeft gedaagde vervolgens opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Partijen hebben in die uitspraak berust.
Ter uitvoering van die uitspraak heeft gedaagde bij besluit van 12 december 2003 het bezwaar alsnog gegrond verklaard en aan appellante bijzondere bijstand toegekend voor de ten laste van appellante komende extra vervoerskosten van de bewindvoerder gedurende de periode van 3 mei 2002 tot en met 29 augustus 2002 en wel tot een bedrag van € 72,42.
Volgens gedaagde bestaat gedurende die periode de noodzaak dat de bewindvoerder twee maal per week naar ’s-Gravenhage reisde om appellante in [naam inrichting] te bezoeken en om haar poes die tot 29 augustus 2002 in haar woning verbleef, te verzorgen. In verband met de opname van de poes in een dierenpension bestaat die noodzaak na 29 augustus niet meer.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft zich met het standpunt van gedaagde kunnen verenigen en heeft het tegen het besluit van 12 december 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Mede gelet op het verhandelde ter zitting stelt de Raad vast dat thans uitsluitend nog in geschil is de vraag of de aan appellante verstrekte bijzondere bijstand voor extra vervoerskosten na 29 augustus 2002 nog diende te worden voortgezet.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, waarin gedaagde als verweerder en appellante als eiseres is aangeduid, hieromtrent het volgende overwogen:
"Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich in elk geval na 29 augustus 2002 geen bijzondere omstandigheden meer voordoen als bedoeld in artikel 39 van de Abw en kon worden volstaan met één bezoek van de bewindvoerder per week. De bewindvoerder heeft de voorzieningenrechter er niet van kunnen overtuigen dat na die datum meer dan één bezoek per week noodzakelijk is gebleven. Daarbij is van belang dat eiseres toen reeds enige tijd in [naam inrichting] was opgenomen. Niet onaannemelijk is dat er voorafgaande aan de opname en in het begin daarvan een toestand is geweest waarin eiseres extra aandacht van de bewindvoerder nodig had, doch aannemelijk is dat na enige maanden de toestand gestabiliseerd was. Nu de extra reiskosten die de bewindvoerder na 29 augustus 2002 heeft gemaakt niet als noodzakelijke kosten zijn te beschouwen, was er geen aanleiding meer om hiervoor bijzondere bijstand toe te kennen.".
De Raad kan zich met de strekking van vorenstaande overwegingen verenigen.
De Raad voegt hier nog aan toe dat hem niet is gebleken dat er ten tijde hier van belang sprake was van een medische noodzaak of van andere omstandigheden op grond waarvan de bewindvoerder na 29 augustus 2002 ten behoeve van appellante nog extra reiskosten diende te maken.
Van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw, was derhalve ook naar het oordeel van de Raad na 29 augustus 2002 niet langer sprake, zodat gedaagde terecht na die datum geen bijzondere bijstand voor extra reiskosten meer heeft verleend.
Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gegeven tot een ander oordeel te komen.
De aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2005.
(get). R.H.M. Roelofs.
(get). S.W.H. Peeters.