Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/259 WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:73a en artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht inzake de kosten van het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], appellant, thans verzoeker,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. INLEIDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij faxbericht van 8 april 2005 heeft mr. P. Ruitenberg, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, als gemachtigde van verzoeker het door hem ingestelde hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht gedaagde te veroordelen in de proceskosten en de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Middels indiening van het zogenaamde “formulier proceskosten” heeft verzoeker opgave gedaan van de door hem gemaakte kosten.
Gedaagde heeft de Raad bericht geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen en heeft voorts meegedeeld dat akkoord wordt gegaan met een veroordeling tot vergoeding van de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Elk der partijen heeft, desgevraagd, schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
II. MOTIVERING
Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Nu het hoger beroep is ingetrokken omdat gedaagde aan verzoeker is tegemoet gekomen, is er aanleiding om gedaagde met toepassing van de artikelen 8:73 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen tot vergoeding van de schade en de proceskosten van het geding.
Namens verzoeker is verzocht om toepassing van artikel 8:73 van de Awb in die zin dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente. Ingevolge ’s Raads jurisprudentie dient dit verzoek te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop gedaagde de aan verzoeker toekomende vergoeding van de schade, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen volstaat de Raad met te verwijzen naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995/314.
Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de proceskosten acht de Raad termen aanwezig om gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van verzoeker in eerste aanleg en in hoger beroep. Deze kosten worden met inachtneming van het Bpb door de Raad begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 483,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
Voorts merkt de Raad nog op dat uit het bepaalde in artikel 22, vijfde lid van de Beroepswet volgt dat verzoeker zich met een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht tot gedaagde kan wenden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van renteschade als hiervoor is aangegeven, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag groot € 1.127,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) S. Sweep.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.