ECLI:NL:CRVB:2005:AT9159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/368 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van onderwijsvolging en onderhoudsverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2005 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die kinderbijslag had aangevraagd voor zijn kinderen Anass en Insaf. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) had eerder de aanvraag voor kinderbijslag geweigerd, omdat Anass op het moment van de aanvraag 17 jaar oud was en niet als onderwijsvolgend of werkloos kon worden aangemerkt. Insaf, geboren in 1989, werd niet in belangrijke mate door appellant onderhouden, wat ook een voorwaarde is voor het recht op kinderbijslag. De appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de SVB, maar de rechtbank Amsterdam had zijn beroep ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de SVB op basis van de geldende wettelijke bepalingen niet verplicht was om kinderbijslag toe te kennen. De Raad stelde vast dat de appellant niet kon aantonen dat hij recht had op kinderbijslag voor Anass, omdat deze niet voldeed aan de voorwaarden die gesteld zijn in de wet. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om af te wijken van de wettelijke bepalingen en bevestigde de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/368 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot die datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2003, nummer 02/4610 AKW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Bij brief van 10 maart 2004 heeft appellant de gronden waarop zijn hoger beroep steunt, nader toegelicht.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 30 juni 2005, waar appellant - zoals tevoren was bericht - niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen J.Y. van den Berg, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 2 januari 2002 heeft gedaagde aan appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2000 kinderbijslag ten behoeve van zijn kinderen Anass, geboren [in] 1983, en Insaf, geboren [in] 1989 geweigerd. Daarbij is overwogen dat Anass 17 jaar is en niet als onderwijsvolgend of werkloos kan worden aangemerkt en dat appellant niet heeft aangetoond Insaf in belangrijke mate te onderhouden.
Bij besluit van 5 juni 2002 heeft gedaagde aan appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2001 kinderbijslag ten behoeve van Anass geweigerd onder overweging dat Anass op de peildatum, 1 oktober 2001, 18 jaar was en derhalve geen recht op kinderbijslag voor dit kind bestaat. Wel is (enkelvoudige) kinderbijslag toegekend ten behoeve van Insaf.
Op 19 juni 2002 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 juni 2002. Hij heeft daarbij verzocht vast te stellen dat hij alsnog recht heeft op kinderbijslag over de periode van het vierde kwartaal 2000 tot en met het vierde kwartaal van 2001 ten behoeve van zijn kinderen Anass en Insaf, omdat zij onderwijs volgden.
Bij het bestreden besluit van 25 september 2002 heeft gedaagde appellants bezwaar tegen het besluit van 5 juni 2002 ongegrond verklaard. Daarbij is het volgende overwogen.
“Overeenkomstig de tot 1 januari 1996 geldende wettelijke bepalingen (artikel 26) heeft de verzekerde recht op kinderbijslag voor zijn eigen kind, dat hij verzorgt dan wel onderhoudt, mits dat kind geboren is vóór 1 oktober 1986 en 18 jaar of ouder doch jonger dan 25 jaar is en per kwartaal in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt gedurende gemiddeld tenminste 213 klokuren en dat kind door hem in belangrijke mate wordt onderhouden.
Met ingang van 1 januari 1996 is hoofdstuk IV, dat zijn de artikelen 26 tot en met 29, van de AKW komen te vervallen. Dat betekent dat het dan bestaande overgangsrecht op kinderbijslag voor kinderen geboren voor 1 oktober 1986 per 1 januari 1996 niet meer geldig is. Het betreft dan kinderen van 16 tot 25 jaar die het huishouden verzorgen, werkloze schoolverlaters of vestigers van 18 tot 21 jaar en kinderen van 18 tot 25 jaar die onderwijs volgen waarvoor geen recht op studiefinanciering bestaat. Voor de laatste groep is een nadere overgangsregeling getroffen, wat betekent dat hoofdstuk IV gehandhaafd blijft voor kinderen die op 30 september 1995 17 jaar of ouder zijn en waarvoor over het 4e kwartaal 1995 recht op kinderbijslag bestaat, zolang zij dezelfde opleiding volgen als op 1 oktober 1995. Daarbij wordt met dezelfde opleiding bedoeld dat er sprake moet zijn van dezelfde opleiding op hetzelfde niveau.
Echter, op grond van deze gegevens kan de SVB geen kinderbijslag toekennen om de eenvoudige reden dat Anass op 30 september 1995 niet de leeftijd heeft van 17 jaar. Immers, Anass is dan pas 11 jaar, zodat zij niet voldoet aan de overgangsbepalingen, welke per 1 januari 1996 van kracht zijn en u kunt voor Anass dan ook geen recht doen gelden op kinderbijslag met ingang van het 1e kwartaal 2002 (lees: 2001).”
Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Hij heeft de rechtbank daarbij verzocht vast te stellen dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2001 aanspraak kan maken op kinderbijslag voor Anass.
Bij besluit van 19 november 2002 heeft gedaagde appellants bezwaar voorzover dat was gericht tegen het besluit van 2 januari 2002 niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij overwogen dat het bestreden besluit in overeenstemming is met de toepasselijke, dwingendrechtelijke bepalingen en dat gedaagde niet de bevoegdheid had van die bepalingen af te wijken.
In zijn hoger-beroepschrift heeft appellant verzocht vast te stellen dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2000 aanspraak kan maken op kinderbijslag voor Anass. In zijn brief van 10 maart 2004 heeft appellant hetzelfde gevraagd ten behoeve van zijn kind Insaf.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat in de onderhavige procedure slechts appellants aanspraak op kinderbijslag ten behoeve van Anass met ingang van het vierde kwartaal 2001 aan de orde is. De Raad kan derhalve noch over appellants aanspraken met ingang van het vierde kwartaal van 2000, noch over zijn aanspraak op kinderbijslag ten behoeve van Insaf een oordeel geven.
Met betrekking tot het recht op kinderbijslag ten behoeve van Anass met ingang van het vierde kwartaal van 2001 kan de Raad zich geheel vinden in hetgeen gedaagde in het bestreden besluit heeft overwogen. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het gedaagde op grond van de geldende wettelijke bepalingen niet vrij stond appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2001 kinderbijslag ten behoeve van Anass toe te kennen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.F. van Moorst.