ECLI:NL:CRVB:2005:AT9156
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van overlijdensuitkering op basis van gezinsverband en kosten van bestaan
In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellant voor een overlijdensuitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, stelde dat hij recht had op deze uitkering omdat zijn moeder, die op 15 februari 2003 overleed, grotendeels in zijn kosten van bestaan voorzag en zij in gezinsverband leefden. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 30 juni 2005, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de gedaagde, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, niet aanwezig was.
De Raad oordeelde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de overlijdensuitkering zoals vastgelegd in artikel 18 van de AOW. Het was onbetwist dat appellants moeder sinds augustus 1998 in een verpleegtehuis verbleef, wat betekende dat zij niet meer in gezinsverband leefden ten tijde van haar overlijden. De Raad concludeerde dat, ondanks de dagelijkse bezoeken van appellant aan zijn moeder en zijn zorg voor haar, het langdurige verblijf in het verpleegtehuis leidde tot een breuk in het gezinsverband. Hierdoor kon appellant geen aanspraak maken op de overlijdensuitkering, en werd het besluit van de Sociale verzekeringsbank om de aanvraag af te wijzen bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de kosten van het geding te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 juli 2005.