ECLI:NL:CRVB:2005:AT8462
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- F.J.L. Pennings
- Rechtspraak.nl
Intrekking van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor licht werk en toepassing van MAOC-richtlijn
In deze zaak gaat het om de intrekking van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als bedrijfsleider IT werkzaam was, was per 17 december 2001 uitgevallen door pijnklachten aan zijn stuit. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant weer geschikt was voor licht werk, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering per 13 juni 2002. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 11 mei 2005, waarbij appellant in persoon verscheen. De Raad oordeelde dat er geen objectiveerbare afwijkingen waren die de ongeschiktheid van appellant voor zijn werkzaamheden konden onderbouwen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat appellant in staat moest worden geacht zijn werkzaamheden te verrichten, en de Raad bevestigde deze uitspraak, zij het op andere gronden. De Raad oordeelde dat de MAOC-richtlijn ook van toepassing is op verzekeringsgeneeskundige beoordelingen in het kader van de ZW, maar dat dit in het geval van appellant niet leidde tot een ander oordeel.
De Raad wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen plaats was voor vergoeding op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Ook was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad concludeerde dat appellant, ondanks zijn pijnklachten, in staat was zijn werkzaamheden als bedrijfsleider IT te verrichten.